Dutch

Detailed Translations for streek from Dutch to Spanish

streek:

streek [de ~] nomen

  1. de streek (regio)
    la región; la provincia; la comarca; la zona; el territorio; la capas; el distrito
  2. de streek (landstreek; gebied; plaats; )
    la región; la zona; la comarca
  3. de streek (poets)
    la canallada; la jugada; la jugarreta; la locura
  4. de streek (oord; hoek)
    el sitio; la región; la comarca; el lugar; el rincón; la zona; el paraje
  5. de streek (loer)
    el señuelo; el acecho; el anzuelo; el cebo
  6. de streek (zone; gebied; terrein; gordel; territorium)
    la comarca; el territorio; la zona; la región

Translation Matrix for streek:

NounRelated TranslationsOther Translations
acecho loer; streek aas; lokaas; lokmiddel
anzuelo loer; streek aas; angel; gifangel; haak; klinknagel; lokaas; lokmiddel; lokvogel; nagel; ophanghaak; spijker; tekenhaak; vishaak; weerhaak
canallada poets; streek
capas regio; streek capes; dekbladen; dekmantels; schoudermantels; schutbladen
cebo loer; streek aas; lokaas; lokker; lokmiddel; verleider; visaas; visvoer
comarca gebied; gewest; gordel; gouw; hoek; landstreek; oord; plaats; regio; streek; terrein; territorium; zone aardigheid; district; gebied; gein; geintje; gekheid; gewest; grapje; kanton; lolletje; pretje; provincie; rayon; rayon van een bedrijf; ressort; scherts
distrito regio; streek ambtsgebied; bestuursgebied; district; gebiedsdeel; kanton; leefgebied; rayon; rayon van een bedrijf; rijksdeel; territorium
jugada poets; streek schaakstukverplaatsing; schaakzet; slagbeurt; zet
jugarreta poets; streek
locura poets; streek aardigheid; absurditeit; dwaasheid; geestesstoring; geestesziekte; gein; geintje; gekheid; gekke streek; gekkenwerk; grapje; idioterie; jolijt; keet; leut; lol; lolletje; malheid; ongerijmdheid; onverstand; onzinnigheid; plezier; pret; pretje; rare streek; scherts; uitzinnigheid; verdwaasdheid; verdwazing; waanzinnigheid
lugar hoek; oord; streek buurtschap; gat; gehucht; locatie; plaats; plek
paraje hoek; oord; streek aardigheid; gein; geintje; gekheid; grapje; lolletje; pretje; scherts
provincia regio; streek district; gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel
región gebied; gewest; gordel; gouw; hoek; landstreek; oord; plaats; regio; streek; terrein; territorium; zone aardigheidje; bouwterrein; cacheregio; district; gebied; gebiedsdeel; gewest; kanton; kavel; perceel; presentje; provincie; rayon; regio; ressort; rijksdeel; terrein
rincón hoek; oord; streek hoek; stekkie; uithoek
señuelo loer; streek aas; blikvanger; lokaas; lokkertje; lokmiddel
sitio hoek; oord; streek accommodatie; beleg; belegering; locatie; onderbrenging; onderdak; plaats; plek; plekje; site; website
territorio gebied; gordel; regio; streek; terrein; territorium; zone district; domein; gebiedsdeel; grondgebieden; leefgebied; rayon; rayon van een bedrijf; rijksdeel; territoria; territorium
zona gebied; gewest; gordel; gouw; hoek; landstreek; oord; plaats; regio; streek; terrein; territorium; zone aardigheidje; bouwterrein; district; gebied; gebiedsdeel; kanton; kavel; leefgebied; locatie; perceel; plaats; plek; presentje; rijksdeel; terrein; territorium; zone; zône

Related Words for "streek":

  • streken

Wiktionary Translations for streek:

streek
noun
  1. een gebied met een eigen karakter

Cross Translation:
FromToVia
streek área; región area — particular geographic region
streek travesura; broma; inocentada; jugarreta prank — practical joke or mischievous trick
streek región region — any considerable and connected part of a space or surface
streek trazo stroke — line drawn with a pen or pencil
streek pincelada stroke — streak made with a brush
streek comarca; región; país contrée — géographie|fr certain étendue de pays.
streek raya; estría; banda; tira; lista; veta raieligne tracer sur une surface.
streek raya; estría; banda; tira; lista; veta rayureentaille, trace, éraflure faite sur une surface polie par un objet contondant.
streek región; comarca région — toponymie‎|fr Vaste territoire ; étendue de pays.

strijken:

strijken verb (strijk, strijkt, streek, streken, gestreken)

  1. strijken (gladstrijken)

Conjugations for strijken:

o.t.t.
  1. strijk
  2. strijkt
  3. strijkt
  4. strijken
  5. strijken
  6. strijken
o.v.t.
  1. streek
  2. streek
  3. streek
  4. streken
  5. streken
  6. streken
v.t.t.
  1. heb gestreken
  2. hebt gestreken
  3. heeft gestreken
  4. hebben gestreken
  5. hebben gestreken
  6. hebben gestreken
v.v.t.
  1. had gestreken
  2. had gestreken
  3. had gestreken
  4. hadden gestreken
  5. hadden gestreken
  6. hadden gestreken
o.t.t.t.
  1. zal strijken
  2. zult strijken
  3. zal strijken
  4. zullen strijken
  5. zullen strijken
  6. zullen strijken
o.v.t.t.
  1. zou strijken
  2. zou strijken
  3. zou strijken
  4. zouden strijken
  5. zouden strijken
  6. zouden strijken
en verder
  1. ben gestreken
  2. bent gestreken
  3. is gestreken
  4. zijn gestreken
  5. zijn gestreken
  6. zijn gestreken
diversen
  1. strijk!
  2. strijkt!
  3. gestreken
  4. strijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for strijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; beslaan; indekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
alisar gladstrijken; strijken effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; polijsten
arriar gladstrijken; strijken aanzetten; duwen; laten vieren; neerhalen; neersabelen; opzwepen; sterk prikkelen; vieren; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; vrijaf geven; vrijgeven
cubrir gladstrijken; strijken afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; blinderen; dekken; dichtgooien; draperen; hullen; inhullen; insluiten; maskeren; met stof behangen; omhullen; omvatten; overdekken; overheen trekken; overkappen; overtrekken; overwelven; stofferen; toestoppen; toevoegen; van bekleding voorzien; verhullen; versluieren
planchar gladstrijken; strijken effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; oppersen
rozar gladstrijken; strijken aanroeren; aanstippen; even aanraken; lichtjes aanraken; schampen; toesteken; toestoten
OtherRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; met iets bestrijken

Related Definitions for "strijken":

  1. er zachtjes overheen gaan1
    • ik streek met mijn hand langs zijn wang1
  2. glad maken met een heet ijzer1
    • dit overhemd moet gestreken worden1
  3. laten zakken1
    • vanwege de harde wind moesten we de zeilen strijken1

Wiktionary Translations for strijken:

strijken
verb
  1. over een oppervlak laten glijden
  2. wasgoed desinfecteren en gladmaken met hulp van een heet ijzer
  3. iets laten zakken

Cross Translation:
FromToVia
strijken planchar iron — to pass an iron over clothing
strijken planchar ironing — act of pressing clothes with an iron
strijken acariciar stroke — to move one's hand or an object over the surface of
strijken bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.

Related Translations for streek