Dutch

Detailed Translations for spijs from Dutch to Spanish

spijs:

spijs [de ~] nomen

  1. de spijs (voeding; voedsel; eten; eetwaren; proviand)
    la comida; el alimentos; el víveres; el comestibles; la vianda; la nutrición; el productos alimenticios; la alimentación; la provisiones; la vituallas
  2. de spijs (amandelspijs)
    el manjar

Translation Matrix for spijs:

NounRelated TranslationsOther Translations
alimentación eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel eten; kost; leeftocht; levensmiddelen; spijziging; voeding; voedsel
alimentos eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel alimentatie; alimentaties; eten; kost; leeftocht; levensmiddelen; spijziging; voeding; voedingsmiddelen; voedsel
comestibles eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel grutterswaren; kruidenierswaren; levensmiddelen; voedingsmiddelen; voedsel
comida eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel diner; eten; gerecht; kost; leeftocht; levensmiddelen; maal; maaltijd; schotel; spijziging; voeding; voedsel
manjar amandelspijs; spijs
nutrición eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel eten; kost; leeftocht; levensmiddelen; spijziging; voeding; voedingsmiddelen; voedsel
productos alimenticios eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel leeftocht; levensmiddelen
provisiones eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel leeftocht; levensmiddelen; voorraden
vianda eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel leeftocht; levensmiddelen
vituallas eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel leeftocht; levensmiddelen; voedingsmiddelen; voedsel
víveres eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel leeftocht; levensmiddelen; voedingsmiddelen; voedsel

Related Words for "spijs":


Wiktionary Translations for spijs:

spijs
noun
  1. bereid voedsel

Cross Translation:
FromToVia
spijs alimento; plato; manjar nourriturealiment.

spijzen:

spijzen verb (spijs, spijst, spijsde, spijsden, gespijsd)

  1. spijzen

Conjugations for spijzen:

o.t.t.
  1. spijs
  2. spijst
  3. spijst
  4. spijsen
  5. spijsen
  6. spijsen
o.v.t.
  1. spijsde
  2. spijsde
  3. spijsde
  4. spijsden
  5. spijsden
  6. spijsden
v.t.t.
  1. heb gespijsd
  2. hebt gespijsd
  3. heeft gespijsd
  4. hebben gespijsd
  5. hebben gespijsd
  6. hebben gespijsd
v.v.t.
  1. had gespijsd
  2. had gespijsd
  3. had gespijsd
  4. hadden gespijsd
  5. hadden gespijsd
  6. hadden gespijsd
o.t.t.t.
  1. zal spijzen
  2. zult spijzen
  3. zal spijzen
  4. zullen spijzen
  5. zullen spijzen
  6. zullen spijzen
o.v.t.t.
  1. zou spijzen
  2. zou spijzen
  3. zou spijzen
  4. zouden spijzen
  5. zouden spijzen
  6. zouden spijzen
en verder
  1. ben gespijsd
  2. bent gespijsd
  3. is gespijsd
  4. zijn gespijsd
  5. zijn gespijsd
  6. zijn gespijsd
diversen
  1. spijs!
  2. spijst!
  3. gespijsd
  4. spijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spijzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dar de comer a voedering; voering
VerbRelated TranslationsOther Translations
alimentar spijzen borstvoeding geven; de borst geven; voeden; voedsel geven; zogen
dar comida a spijzen
dar de comer a spijzen eten geven; opeten; opvreten; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren; vreten

Related Words for "spijzen":


External Machine Translations:

Related Translations for spijs