Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ontwringen:


Dutch

Detailed Translations for ontwringen from Dutch to Spanish

ontwringen:

ontwringen verb (ontwring, ontwringt, ontwrong, ontwrongen, ontwrongen)

  1. ontwringen (zich door te worstelen bevrijden; ontworstelen)

Conjugations for ontwringen:

o.t.t.
  1. ontwring
  2. ontwringt
  3. ontwringt
  4. ontwringen
  5. ontwringen
  6. ontwringen
o.v.t.
  1. ontwrong
  2. ontwrong
  3. ontwrong
  4. ontwrongen
  5. ontwrongen
  6. ontwrongen
v.t.t.
  1. heb ontwrongen
  2. hebt ontwrongen
  3. heeft ontwrongen
  4. hebben ontwrongen
  5. hebben ontwrongen
  6. hebben ontwrongen
v.v.t.
  1. had ontwrongen
  2. had ontwrongen
  3. had ontwrongen
  4. hadden ontwrongen
  5. hadden ontwrongen
  6. hadden ontwrongen
o.t.t.t.
  1. zal ontwringen
  2. zult ontwringen
  3. zal ontwringen
  4. zullen ontwringen
  5. zullen ontwringen
  6. zullen ontwringen
o.v.t.t.
  1. zou ontwringen
  2. zou ontwringen
  3. zou ontwringen
  4. zouden ontwringen
  5. zouden ontwringen
  6. zouden ontwringen
en verder
  1. is ontwrongen
  2. zijn ontwrongen
diversen
  1. ontwring!
  2. ontwringt!
  3. ontwrongen
  4. ontwringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontwringen [znw.] nomen

  1. ontwringen (afdwingen)
    el arrancar

Translation Matrix for ontwringen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrancar afdwingen; ontwringen aanslingeren; aanzwengelen; afrukken; losrukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrancar ontworstelen; ontwringen; zich door te worstelen bevrijden aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken
arrebatar ontworstelen; ontwringen; zich door te worstelen bevrijden aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; berispen; beschuldigen; blameren; doordrijven; gappen; geweld gebruiken; gispen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verhuizen; verkassen; vervreemden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegkapen; wegpikken
zafarse ontworstelen; ontwringen; zich door te worstelen bevrijden