Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. borg:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for borg from Dutch to Spanish

borg:

borg [de ~ (m)] nomen

  1. de borg (garantie; waarborg; cautie; )
    la fianza; la garantía; la caución; la prenda; la dita

Translation Matrix for borg:

NounRelated TranslationsOther Translations
caución borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom borgsom
dita borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom
fianza borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom borgsom; borgtocht; onderpand; securiteit; waarborgsom
garantía borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom borgtocht; garantie; garantiebewijs; gewisheid; gratis service; onderpand; securiteit; stelligheid; vastheid; vastigheid; vrijwaring; waarborgsom; zekerheid; zekerheidstelling
prenda borg; cautie; garantie; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom bouwsel; bouwwerk; garantie; gebouw; gratis service; pand

Related Words for "borg":


Wiktionary Translations for borg:


Cross Translation:
FromToVia
borg aval; fiador bondsman — Someone who signs a bond that states that they have taken responsibility for someone else's obligations
borg fianza caution — security; guaranty; bail

Related Translations for borg