Dutch

Detailed Translations for afbeulen from Dutch to Spanish

afbeulen:

Conjugations for afbeulen:

o.t.t.
  1. beul af
  2. beult af
  3. beult af
  4. beulen af
  5. beulen af
  6. beulen af
o.v.t.
  1. beulde af
  2. beulde af
  3. beulde af
  4. beulden af
  5. beulden af
  6. beulden af
v.t.t.
  1. heb afgebeuld
  2. hebt afgebeuld
  3. heeft afgebeuld
  4. hebben afgebeuld
  5. hebben afgebeuld
  6. hebben afgebeuld
v.v.t.
  1. had afgebeuld
  2. had afgebeuld
  3. had afgebeuld
  4. hadden afgebeuld
  5. hadden afgebeuld
  6. hadden afgebeuld
o.t.t.t.
  1. zal afbeulen
  2. zult afbeulen
  3. zal afbeulen
  4. zullen afbeulen
  5. zullen afbeulen
  6. zullen afbeulen
o.v.t.t.
  1. zou afbeulen
  2. zou afbeulen
  3. zou afbeulen
  4. zouden afbeulen
  5. zouden afbeulen
  6. zouden afbeulen
diversen
  1. beul af!
  2. beult af!
  3. afgebeuld
  4. afbeulende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbeulen [znw.] nomen

  1. afbeulen
    el reventarse; el derrengar

Translation Matrix for afbeulen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afanarse uitsloven
derrengar afbeulen
reventarse afbeulen
VerbRelated TranslationsOther Translations
afanarse afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen aanpoten; flink aanpakken; hard werken; ijveren; streven; uitsloven; zich uitsloven
ajetrearse afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen omwoelen
bregar aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
deslomar a una persona aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
desriñonar a una persona aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
hacer trabajar con exceso aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven uitsloven
matarse trabajando aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven gebrek hebben; kromliggen; nijpen
reventarse creperen; verrekken; zieltogen
trabajar como un negro aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
trabajar duro aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven stevig aanpakken; streng behandelen
trajinar aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen banjeren