Dutch

Detailed Translations for klevend from Dutch to English

klevend:

klevend adj

  1. klevend

Translation Matrix for klevend:

NounRelated TranslationsOther Translations
adhesive kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefstof; lijm; plak; plakmiddel; plaksel
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
adhesive klevend
sticky klevend klef; kleverig; lijmachtig; lijmerig; plakkerig; rubberachtig

Wiktionary Translations for klevend:


Cross Translation:
FromToVia
klevend adhesive; adherent adhésif — Qui adhérer.

kleven:

kleven verb (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)

  1. kleven (iets vastkleven; plakken; vastlijmen)
    to stick; to paste; to adhere; to glue; to cling; to gum
    • stick verb (sticks, sticked, sticking)
    • paste verb (pastees, pasted, pasting)
    • adhere verb (adheres, adhered, adhering)
    • glue verb (glues, glued, glueing)
    • cling verb (clings, clung, clinging)
    • gum verb (gums, gummed, gumming)
  2. kleven (aan elkaar kleven; plakken; vastplakken; )
    to stick; to stick together; to glue together; to patch; to glue
    • stick verb (sticks, sticked, sticking)
    • stick together verb (sticks together, stuck together, sticking together)
    • glue together verb (glues together, glued together, glueing together)
    • patch verb (patches, patched, patching)
    • glue verb (glues, glued, glueing)

Conjugations for kleven:

o.t.t.
  1. kleef
  2. kleeft
  3. kleeft
  4. kleven
  5. kleven
  6. kleven
o.v.t.
  1. kleefde
  2. kleefde
  3. kleefde
  4. kleefden
  5. kleefden
  6. kleefden
v.t.t.
  1. ben gekleefd
  2. bent gekleefd
  3. is gekleefd
  4. zijn gekleefd
  5. zijn gekleefd
  6. zijn gekleefd
v.v.t.
  1. was gekleefd
  2. was gekleefd
  3. was gekleefd
  4. waren gekleefd
  5. waren gekleefd
  6. waren gekleefd
o.t.t.t.
  1. zal kleven
  2. zult kleven
  3. zal kleven
  4. zullen kleven
  5. zullen kleven
  6. zullen kleven
o.v.t.t.
  1. zou kleven
  2. zou kleven
  3. zou kleven
  4. zouden kleven
  5. zouden kleven
  6. zouden kleven
en verder
  1. heb gekleefd
  2. hebt gekleefd
  3. heeft gekleefd
  4. hebben gekleefd
  5. hebben gekleefd
  6. hebben gekleefd
diversen
  1. kleef!
  2. kleeft!
  3. gekleefd
  4. klevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kleven [znw.] nomen

  1. kleven (lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen)
    the gluing; the clinging; the sticking; the glueing together; the pasting; the sticking together

Translation Matrix for kleven:

NounRelated TranslationsOther Translations
clinging kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
glue kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefstof; lijm; plak; plakmiddel; plaksel
glueing together kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aanplakken; vastplakken
gluing kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aanlijmen; lijmen; vastlijmen
paste crème; deeg; dikke zalf; huidcrème; knoedels; noedels; pasta; smeerseltje
pasting kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aframmeling; pak rammel; slaag
stick baton; hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel
sticking kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aanlijmen; geprik; gesteek; lijmen; vastlijmen
sticking together kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aanplakken; vastplakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
adhere iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen aanlijmen; lijmen; vastlijmen
cling iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen klampen
glue aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; hechten; kitten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
glue together aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; hechten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
gum iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen
paste iets vastkleven; kleven; plakken; vastlijmen plakken
patch aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aaneenplakken; klitten; plakken; vastlijmen; verstellen
stick aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; jatten; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen
stick together aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; klitten; lijmen; plakken; samenplakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
sticking toetredend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
clinging aanhangend

Wiktionary Translations for kleven:

kleven
verb
  1. (overgankelijk) met een lijm bevestigen
kleven
verb
  1. To stick fast or cleave
  2. to glue; to adhere (transitive)
  3. to become attached, to adhere (intransitive)
  4. drive dangerously close behind another vehicle

Cross Translation:
FromToVia
kleven glue; stick; paste; paste up; placard; post; post up collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.