Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. part:


Dutch

Detailed Translations for part from Dutch to Swedish

part:

part [de ~] nomen

  1. de part (aandeel; deel)
    stycke; del; portion
  2. de part (portie; aandeel)
    del; portion
  3. de part (gedeelte; stuk; deel; fractie)
    bit; del
    • bit [-en] nomen
    • del [-en] nomen

Translation Matrix for part:

NounRelated TranslationsOther Translations
bit deel; fractie; gedeelte; part; stuk aanbijten; bit; breuk; breukgetal; brok; brokje; eindje; fiche; fragmentje; groot en dik stuk; homp; klein stukje; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; knauw; moot; partje; plak; plakje; schijfje; snippertje; stukje; suikerklontje; tranche
del aandeel; deel; fractie; gedeelte; part; portie; stuk basisbestanddeel; bestanddeel; brokje; component; deel; deeltje; eindje; element; fractie; fragmentje; ingrediënt; klein stukje; label; onderdeel; onderdeeltje; partje; plakje; schijfje; segment; snippertje; stuk; stukje
portion aandeel; deel; part; portie
stycke aandeel; deel; part alinea; breuk; breukgetal; brokje; coupure; eindje; fragmentje; groot en dik stuk; homp; klein stukje; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; partje; snippertje; stukje
- deel; element; gedeelte; stuk

Related Words for "part":


Synonyms for "part":


Antonyms for "part":


Related Definitions for "part":

  1. wat kleiner is dan het totaal1
    • ik snij de appel in partjes1

Related Translations for part