Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. welzijn:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for welzijn from Dutch to Spanish

welzijn:

welzijn [het ~] nomen

  1. het welzijn (voorspoed; heil)
    la prosperidad; el éxito; el bienestar; la bonanza; la afluencia; el provecho; el salud
  2. het welzijn (gezondheid)
    el bienestar; la salud

Translation Matrix for welzijn:

NounRelated TranslationsOther Translations
afluencia heil; voorspoed; welzijn drom; herrie; het toestromen; het toevloeien; kabaal; lawaai; leven; massa; menigte; mensenmassa; oploopje; rumoer; samenkomst; spektakel; toeloop; toestroom; troep
bienestar gezondheid; heil; voorspoed; welzijn content; euforie; genoegen; tevredenheid; welbehagen; welgevallen; welstand; welvaart; welvarendheid
bonanza heil; voorspoed; welzijn
prosperidad heil; voorspoed; welzijn succes; voorspoedigheid; welslagen; welstand; welvaart; welvarendheid
provecho heil; voorspoed; welzijn baat; gewin; hoogte van produktie; nut; nuttigheid; productiviteit; profijt; waarde; winst
salud gezondheid; heil; voorspoed; welzijn
éxito heil; voorspoed; welzijn arbeidsprestatie; bestseller; deur; gelukken; hit; huisdeur; kasstuk; klapper; kraker; lukken; mazzel; meevaller; raakschot; schlager; schot in de roos; slagen; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer; voorspoedigheid; welslagen; werkprestatie

Wiktionary Translations for welzijn:

welzijn
noun
  1. wanneer een individu of maatschappij zich in een goede toestand bevindt op het gebied van gezondheid, geluk en/of voorspoed

Cross Translation:
FromToVia
welzijn salud; sanidad health — state of being free of physical or psychological disease, illness, or malfunction
welzijn bienestar; bien Wohl — Zustand des Gutgehens, von (persönlichem) Vorteil sein
welzijn bienestar Wohlergehen — Zustand, in dem sich jemand gut fühlt und sich in guter Verfassung befindet

External Machine Translations: