Dutch

Detailed Translations for vertrek from Dutch to Spanish

vertrek:

vertrek [het ~] nomen

  1. het vertrek (afreis)
    la salida
  2. het vertrek (ruimte in een gebouw; kamer; vertrekken)
    el cuarto

Translation Matrix for vertrek:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuarto kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken grote kamer; kwarto; vierendeel; zaal
salida afreis; vertrek afrit; afvaart; afvaren; exodus; hulpmiddel; redmiddel; ressource; uitgang; uitloop; uitrit; uittocht; uitvaren; uitvoer; uitweg
- kamer
OtherRelated TranslationsOther Translations
cuarto vierde

Synonyms for "vertrek":


Related Definitions for "vertrek":

  1. ruimte in gebouw, met vier muren, vloer en plafond1
    • in dit vertrek kunt u even wachten1
  2. het weggaan1
    • het vertrek van de club is uitgesteld1

Wiktionary Translations for vertrek:

vertrek
noun
  1. een afgesloten deel van een woning
  2. de actie van het vertrekken of weggaan

Cross Translation:
FromToVia
vertrek salida; despedida departure — The act of departing
vertrek espacio; lugar room — space
vertrek cuarto; habitación; pieza; sala; recámara room — division in a building
vertrek despegue AbflugLuftfahrt: die nach Flugplan vorgesehene Startzeit eines Luftfahrzeuges
vertrek salida; partida AbfahrtBeginn einer Fahrt (meist zu einem bestimmten Zeitpunkt oder ab einem bestimmten, örtlich festgelegten Punkt)
vertrek desaparición disparitionaction de disparaître ; résultat de cette action.
vertrek salida; despedida départ — Action de quitter
vertrek salida départmoment précis de l'action de partir.
vertrek obra; parche; acta; certificado; acto; trozo; parte piècepartie, portion, morceau d’un tout.
vertrek cuarto; habitación; cámara; aula sallepièce d’un bâtiment.

vertrekken:

vertrekken verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)

  1. vertrekken (heengaan; verlaten)
  2. vertrekken (weggaan; verwijderen; wegtrekken; )
  3. vertrekken (weggaan; gaan; heengaan; opstappen; opbreken)

Conjugations for vertrekken:

o.t.t.
  1. vertrek
  2. vertrekt
  3. vertrekt
  4. vertrekken
  5. vertrekken
  6. vertrekken
o.v.t.
  1. vertrok
  2. vertrok
  3. vertrok
  4. vertrokken
  5. vertrokken
  6. vertrokken
v.t.t.
  1. ben vertrokken
  2. bent vertrokken
  3. is vertrokken
  4. zijn vertrokken
  5. zijn vertrokken
  6. zijn vertrokken
v.v.t.
  1. was vertrokken
  2. was vertrokken
  3. was vertrokken
  4. waren vertrokken
  5. waren vertrokken
  6. waren vertrokken
o.t.t.t.
  1. zal vertrekken
  2. zult vertrekken
  3. zal vertrekken
  4. zullen vertrekken
  5. zullen vertrekken
  6. zullen vertrekken
o.v.t.t.
  1. zou vertrekken
  2. zou vertrekken
  3. zou vertrekken
  4. zouden vertrekken
  5. zouden vertrekken
  6. zouden vertrekken
diversen
  1. vertrek!
  2. vertrekt!
  3. vertrokken
  4. vertrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vertrekken [het ~] nomen

  1. het vertrekken (ruimte in een gebouw; kamer; vertrek)
    el cuarto
  2. het vertrekken (heengaan)
    el salir; la marcha; la salidas; el fallecimiento
  3. het vertrekken (weggaan)
    el salir

vertrekken [de ~] nomen, plural

  1. de vertrekken (kamers)
    el cuartos

Translation Matrix for vertrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuarto kamer; ruimte in een gebouw; vertrek; vertrekken grote kamer; kwarto; vierendeel; zaal
cuartos kamers; vertrekken
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
fallecimiento heengaan; vertrekken dood; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
largarse inrukken; ophoepelen
marcha heengaan; vertrekken actie; beloop; beweging; ceremonie; doorgang; doorloop; doping; gang; gangpad; gebaar; gehaastheid; gezwindheid; haast; haastigheid; ijl; lichaamsbeweging; omhaal; opmars; optocht; overijling; passage; pep; pepmiddel; plechtigheid; plichtpleging; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; spoed; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vliegreis; vliegtocht; vlotheid; vlucht; vlugheid; voortgang; wandelsport
marcharse opbreken
salidas heengaan; vertrekken geestige gezegdes; uitgangen; uitwegen
salir heengaan; vertrekken; weggaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar heengaan; verlaten; vertrekken aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; wegreizen; wegtrekken
cesar heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; halt houden; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; terugtrekken; tot staan brengen; uittreden
dejar heengaan; verlaten; vertrekken achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
irse afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; de plaat poetsen; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich verwijderen
irse de viaje afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
largarse gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; inrukken; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegscheren; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
marcharse afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanbinden; aanknopen; afreizen; beginnen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; lopend weggaan; met de noorderzon vertrekken; verdwijnen; verlaten; weglopen; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken
partir gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; heengaan; in tweeën houwen; klieven; kloven; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; zwerven
retirarse heengaan; verlaten; vertrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; zich terugtrekken
salir afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opgeven; ophouden; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
- weggaan
OtherRelated TranslationsOther Translations
cuarto vierde
salir uitkomen; uitstromen

Synonyms for "vertrekken":


Antonyms for "vertrekken":


Related Definitions for "vertrekken":

  1. het een andere uitdrukking geven1
    • hij vertrok zijn mond tot een grijns1
  2. van deze plaats vandaan gaan1
    • als iedereen klaar is, vertrekken we1

Wiktionary Translations for vertrekken:

vertrekken
verb
  1. weggaan

Cross Translation:
FromToVia
vertrekken evadir; fugar abscond — to depart secretly
vertrekken irse depart — to leave
vertrekken salir exit — go out
vertrekken partir exit — leave
vertrekken salir; irse; partir leave — To depart (intransitive)
vertrekken acuartelamiento quarters — housing, barracks
vertrekken partir; salir; arrancar démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général).
vertrekken salir; irse partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

External Machine Translations: