Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verstreken:
  2. verstrijken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verstreken from Dutch to Spanish

verstreken:


verstrijken:

verstrijken verb (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)

  1. verstrijken (voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)

Conjugations for verstrijken:

o.t.t.
  1. verstrijk
  2. verstrijkt
  3. verstrijkt
  4. verstrijken
  5. verstrijken
  6. verstrijken
o.v.t.
  1. verstreek
  2. verstreek
  3. verstreek
  4. verstreken
  5. verstreken
  6. verstreken
v.t.t.
  1. ben verstreken
  2. bent verstreken
  3. is verstreken
  4. zijn verstreken
  5. zijn verstreken
  6. zijn verstreken
v.v.t.
  1. was verstreken
  2. was verstreken
  3. was verstreken
  4. waren verstreken
  5. waren verstreken
  6. waren verstreken
o.t.t.t.
  1. zal verstrijken
  2. zult verstrijken
  3. zal verstrijken
  4. zullen verstrijken
  5. zullen verstrijken
  6. zullen verstrijken
o.v.t.t.
  1. zou verstrijken
  2. zou verstrijken
  3. zou verstrijken
  4. zouden verstrijken
  5. zouden verstrijken
  6. zouden verstrijken
diversen
  1. verstrijk!
  2. verstrijkt!
  3. verstreken
  4. verstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verstrijken [znw.] nomen

  1. verstrijken (vervallen)
    el vencer; el caducar

Translation Matrix for verstrijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
avanzar vooruitgaan; vorderen
caducar verstrijken; vervallen
vencer verstrijken; vervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
avanzar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aanrukken; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
caducar beslissen; besluiten; ongeldig worden; vergaan; verkommeren; vervallen
declinar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; declineren; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; verbuigen; vergaan; verkommeren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegsturen
expirar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
pasar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aankomen; achteruitgaan; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verrotten; verteren; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
transcurrir aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
vencer achteruitgaan; afknappen; afnemen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; declineren; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; minder worden; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren

Wiktionary Translations for verstrijken:

verstrijken
verb
  1. het verlopen van een tijdslimiet

Cross Translation:
FromToVia
verstrijken caducar; vencer expire — become invalid