Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. spul:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for spul from Dutch to Spanish

spul:

spul [het ~] nomen

  1. het spul (goedje; materiaal)
    el material; el chismes; la cosa; la substancia

Translation Matrix for spul:

NounRelated TranslationsOther Translations
chismes goedje; materiaal; spul achterklap; apekool; babbeltje; dingen; flauwekul; gebabbel; gebeuzel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekwebbel; geleuter; gepraat; geroddel; gezwam; gezwets; goedje; humbug; klap; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kout; kul; kwaadsprekerij; larie; laster; lastering; lasterpraatje; nonsens; praatje; praatjes; rimram; roddel; roddelpraat; roddels; spullen; stof tot gepraat; waanzin; waar; zaakjes; zaken; zwartmaken
cosa goedje; materiaal; spul aangelegenheid; affaire; artikel; ding; geval; goed; item; kwestie; object; voorwerp; winkel; winkelzaak; zaak
material goedje; materiaal; spul materieel; uitrustingsstuk
substancia goedje; materiaal; spul
ModifierRelated TranslationsOther Translations
material koel; materieel; nuchter; stoffelijk; zakelijk

Related Words for "spul":


Related Definitions for "spul":

  1. hoeveelheid van een stof die je niet precies wilt of kunt noemen1
    • hoe heet dat spul dat in de thermometer zit?1

Wiktionary Translations for spul:


Cross Translation:
FromToVia
spul vaina; cacharro; chisme; coso hickey — referring to an object whose name is unknown or cannot be recalled
spul cosas stuff — miscellaneous items; things
spul substancia substance — philosophie|fr Ce qui subsister par soi-même, indépendamment de tout accident.

Related Translations for spul