Dutch

Detailed Translations for opvliegen from Dutch to Spanish

opvliegen:

Conjugations for opvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg op
  2. vliegt op
  3. vliegt op
  4. vliegen op
  5. vliegen op
  6. vliegen op
o.v.t.
  1. vloog op
  2. vloog op
  3. vloog op
  4. vlogen op
  5. vlogen op
  6. vlogen op
v.t.t.
  1. ben opgevlogen
  2. bent opgevlogen
  3. is opgevlogen
  4. zijn opgevlogen
  5. zijn opgevlogen
  6. zijn opgevlogen
v.v.t.
  1. was opgevlogen
  2. was opgevlogen
  3. was opgevlogen
  4. waren opgevlogen
  5. waren opgevlogen
  6. waren opgevlogen
o.t.t.t.
  1. zal opvliegen
  2. zult opvliegen
  3. zal opvliegen
  4. zullen opvliegen
  5. zullen opvliegen
  6. zullen opvliegen
o.v.t.t.
  1. zou opvliegen
  2. zou opvliegen
  3. zou opvliegen
  4. zouden opvliegen
  5. zouden opvliegen
  6. zouden opvliegen
diversen
  1. vlieg op!
  2. vliegt op!
  3. opgevlogen
  4. opvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opvliegen [znw.] nomen

  1. opvliegen (driftig zijn; opstuiven)
    el brincar; el encolerizarse

Translation Matrix for opvliegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
brincar driftig zijn; opstuiven; opvliegen
despegar afvloeien; wegstromen; wegvloeien
encolerizarse driftig zijn; opstuiven; opvliegen
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
subir opklimmen; oprijden; stijgen
volarse afvliegen; wegvliegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; optillen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
alzar el vuelo omhoogkomen; opstijgen; opvliegen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
arrebatarse opstuiven; opvliegen
ascender omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanwassen; beklimmen; bevorderd worden; bovenkomen; de hoogte ingaan; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoog gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opwaarts gaan; rijzen; stijgen; zich opwerken
brincar dartelen; huppelen; kletteren; opveren; rammelen
despegar omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanvangen; afstomen; afweken; beginnen; de hoogte ingaan; doorbreken; in de lucht omhoogstijgen; loskomen; losweken; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; starten; stijgen; van start gaan; vrijkomen
echarse a volar omhoogkomen; opstijgen; opvliegen afvliegen; de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen; verwaaien; wegstuiven; wegvliegen; wegwaaien
elevarse omhoogkomen; opstijgen; opvliegen de hoogte ingaan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; jezelf opwerken; naar boven drijven; naar boven jagen; omhoogdrijven; omhoogjagen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; opwerken; prijs opdrijven; rijzen; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
emerger omhoogkomen; opstijgen; opvliegen boven water komen; bovenkomen; omhoogkomen; ontspinnen; opdiepen; opdoemen; opduiken; oprijzen; rijzen; van de bodem ophalen; verrijzen; weer verschijnen
enarcar omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
encolerizarse opstuiven; opvliegen blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; op tilt slaan; schreeuwen; uitvaren tegen; vuilbekken
ir volando opvliegen; opwaarts vliegen ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
levantar omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; optillen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
levantar el vuelo omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
levantarse omhoogkomen; opstijgen; opvliegen bovenkomen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; omhoogkomen; omhoogrijzen; opdoemen; opdwarrelen; oprijzen; overeind komen; rijzen; verrijzen
levantarse de un salto omhoogkomen; opstijgen; opvliegen opspringen; springen
remontar el vuelo opvliegen; opwaarts vliegen
subir omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; lichten; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; opheffen; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; optillen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; tillen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
tirar hacia arriba omhoogkomen; opstijgen; opvliegen zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
tomar velocidad omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
volarse omhoogkomen; opstijgen; opvliegen afvliegen; opstijgen; uitvliegen; verwaaien; wegstuiven; wegvliegen; wegwaaien

Related Definitions for "opvliegen":

  1. driftig of boos worden1
    • je moet niet zo gauw opvliegen1
  2. omhoog vliegen1
    • de vogel is plotseling opgevlogen1