Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. loeren:
  2. loer:


Dutch

Detailed Translations for loeren from Dutch to Spanish

loeren:

loeren [het ~] nomen

  1. het loeren
    el espiar

loeren verb (loer, loert, loerde, loerden, geloerd)

  1. loeren (scherp kijken)
  2. loeren (gluren)

Conjugations for loeren:

o.t.t.
  1. loer
  2. loert
  3. loert
  4. loeren
  5. loeren
  6. loeren
o.v.t.
  1. loerde
  2. loerde
  3. loerde
  4. loerden
  5. loerden
  6. loerden
v.t.t.
  1. heb geloerd
  2. hebt geloerd
  3. heeft geloerd
  4. hebben geloerd
  5. hebben geloerd
  6. hebben geloerd
v.v.t.
  1. had geloerd
  2. had geloerd
  3. had geloerd
  4. hadden geloerd
  5. hadden geloerd
  6. hadden geloerd
o.t.t.t.
  1. zal loeren
  2. zult loeren
  3. zal loeren
  4. zullen loeren
  5. zullen loeren
  6. zullen loeren
o.v.t.t.
  1. zou loeren
  2. zou loeren
  3. zou loeren
  4. zouden loeren
  5. zouden loeren
  6. zouden loeren
diversen
  1. loer!
  2. loert!
  3. geloerd
  4. loerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for loeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
espiar loeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
acechar gluren; loeren; scherp kijken beloeren; gluren; koekeloeren; stiekem kijken
espiar loeren; scherp kijken afloeren; begluren; beloeren; bespieden; bespioneren; gluren; koekeloeren; spieden; spioneren; stiekem kijken; verspieden

Related Words for "loeren":


loeren form of loer:

loer [de ~] nomen

  1. de loer (streek)
    el señuelo; el acecho; el anzuelo; el cebo

Translation Matrix for loer:

NounRelated TranslationsOther Translations
acecho loer; streek aas; lokaas; lokmiddel
anzuelo loer; streek aas; angel; gifangel; haak; klinknagel; lokaas; lokmiddel; lokvogel; nagel; ophanghaak; spijker; tekenhaak; vishaak; weerhaak
cebo loer; streek aas; lokaas; lokker; lokmiddel; verleider; visaas; visvoer
señuelo loer; streek aas; blikvanger; lokaas; lokkertje; lokmiddel

Related Words for "loer":