Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. lemma:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lemma from Dutch to Spanish

lemma:

lemma [het ~] nomen

  1. het lemma (hoofdwoord)
    la entrada; el artículo; la palabra clave; la palabra principal

Translation Matrix for lemma:

NounRelated TranslationsOther Translations
artículo hoofdwoord; lemma artikel; beding; bouwstof; clausule; ding; essay; goed; grondstof; item; lidwoord; materiaal; object; verhandeling; voorwerp; zaak; zinsnede
entrada hoofdwoord; lemma aanbetaling; aankomst; binnenkomst; boeking; deur; entree; hal; huisdeur; ingang; inkomst; inlaat; inrit; inschrijving; intocht; intrede; invaart; inval; invasie; invoer; komst; oprijlaan; oprit; plaatsing van artikel; politie-inval; portaal; schouwburgkaartje; toegang; toelating; vermelding; vestibule; voorportaal
palabra clave hoofdwoord; lemma codewoord; kernwoord; sleutelwoord; steekwoord; trefwoord
palabra principal hoofdwoord; lemma
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
artículo bericht

Wiktionary Translations for lemma:

lemma
noun
  1. het eerste woord van een artikel in een woordenboek of encyclopedie
  2. een woordenboekartikel
  3. een hulpstelling waarvan de juistheid in afwachting van nader bewijs wordt aangenomen

Cross Translation:
FromToVia
lemma lema lemma — mathematics: proposition used mainly in the proof of some other proposition
lemma lema LemmaLexikographie, Linguistik: das Stichwort in der Grundform eines Wortes (also die Form, unter der man ein Wort im Lexikon sucht); siehe auch: Lemmaselektion