Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. knoop:
  2. knopen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for knoop from Dutch to Spanish

knoop:

knoop [de ~ (m)] nomen

  1. de knoop (lusvormige kromming; lus; kink; draai; kronkel)
    el nudo corredizo; el enlace; el lazo

Translation Matrix for knoop:

NounRelated TranslationsOther Translations
enlace draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming aaneenkoppeling; aaneensluiting; aaneenvoeging; aansluiting; affaire; akkoord; alliantie; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; connectie; contact; federatie; gebondenheid; gegevensbinding; genootschap; het gebonden zijn; koppeling; liaison; liefdesrelatie; liga; link; onderling verband; pact; relatie; samenhang; samenvoeging; schakel; sociëteit; soos; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; vereniging; verhouding
lazo draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming band; boekdeel; deel; geluidsniveau; haarband; haarlint; lint; ophanglus; volume; werpkoord
nudo corredizo draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming

Related Words for "knoop":


Related Definitions for "knoop":

  1. plat rondje waarmee je kleding sluit1
    • ik doe de knoop door het knoopsgat1
  2. vastgetrokken lus in een draad1
    • er zit een knoop in de veter van mijn schoen1

Wiktionary Translations for knoop:


Cross Translation:
FromToVia
knoop botón button — knob or small disc serving as a fastener
knoop nudo knot — looping
knoop vértice; nodo vertex — graph theory: element joined by edges to other vertices
knoop nudo Knotenkurz für: Verkehrsknoten, das Zusammentreffen mehrerer Verkehrsströme im Straßen- und Schienennetz sowie in der Luftfahrt, speziell in Österreich als Oberbegriff für ein Autobahnkreuz oder Autobahndreieck
knoop nudo; moño; nodo Knoten — fest verschlungener Teil eines Fadens oder Seils
knoop nudo; lazo nœud — À classer

knoop form of knopen:

knopen verb (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

  1. knopen (aan elkaar knopen; verbinden; bevestigen)
  2. knopen (vastknopen; aan elkaar knopen; aan elkaar binden; strikken)
    ligar; atar; anudar
  3. knopen (knevelen; binden; vastbinden; strikken; vastmaken)
  4. knopen (samenknopen)
    atar; encordar

Conjugations for knopen:

o.t.t.
  1. knoop
  2. knoopt
  3. knoopt
  4. knopen
  5. knopen
  6. knopen
o.v.t.
  1. knoopte
  2. knoopte
  3. knoopte
  4. knoopten
  5. knoopten
  6. knoopten
v.t.t.
  1. heb geknoopt
  2. hebt geknoopt
  3. heeft geknoopt
  4. hebben geknoopt
  5. hebben geknoopt
  6. hebben geknoopt
v.v.t.
  1. had geknoopt
  2. had geknoopt
  3. had geknoopt
  4. hadden geknoopt
  5. hadden geknoopt
  6. hadden geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal knopen
  2. zult knopen
  3. zal knopen
  4. zullen knopen
  5. zullen knopen
  6. zullen knopen
o.v.t.t.
  1. zou knopen
  2. zou knopen
  3. zou knopen
  4. zouden knopen
  5. zouden knopen
  6. zouden knopen
en verder
  1. ben geknoopt
  2. bent geknooopt
  3. is geknoopt
  4. zijn geknoopt
  5. zijn geknoopt
  6. zijn geknoopt
diversen
  1. knoop!
  2. knoopt!
  3. geknoopt
  4. knopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knopen [het ~] nomen

  1. het knopen
    el anudar

Translation Matrix for knopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrochar aangespen; vastgespen
anudar knopen aanknopen
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
VerbRelated TranslationsOther Translations
abotonar aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; verbinden
abrochar aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; aanhaken; aankoppelen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; toebinden; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
agarrotar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken stijf maken; stijven
amarrar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; blokken; dichtbinden; leerstof erin stampen; leren; meren; studeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vastsnoeren; verankeren; zekeren
amordazar binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
anudar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aanlokken; dichtbinden; lokken; meelokken; toebinden; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
atar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; binden; knevelen; knopen; samenknopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastmaken aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; snoeren; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
encordar knopen; samenknopen aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden
ligar aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen afbinden; afsnoeren; doorverbinden

Related Words for "knopen":


Wiktionary Translations for knopen:

knopen
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken

Cross Translation:
FromToVia
knopen anudar knot — form into a knot; tie with knot(s)
knopen atar; ligar; amarrar tie — to attach or fasten with string
knopen anudar verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
knopen anudar; ligar; atar nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.