Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. heibel:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for heibel from Dutch to Spanish

heibel:

heibel [de ~ (m)] nomen

  1. de heibel (tumult; pandemonium; opschudding; )
    el alboroto

Translation Matrix for heibel:

NounRelated TranslationsOther Translations
alboroto beroering; drukte; geraas; heibel; heksenketel; lawaai; leven; opschudding; pandemonium; rumoer; tumult burengerucht; burenoverlast; deining; drukte; gebrul; gebulder; gedrang; gedruis; geharrewar; gekrijs; geluid; geschreeuw; misbaar; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; ordeverstoring; rel; rumoer; rustverstoring; schommeling; sensatie; stampei; stennis; tamtam; toeloop; toevloed; tumult; verwarring; volksoproer; vuistgevecht; wiegeling; zeegang

Related Words for "heibel":

  • heibels, heibeltje

Wiktionary Translations for heibel:


Cross Translation:
FromToVia
heibel pelea querellecontestation, démêlé, dispute mêlée d’aigreur et d’animosité.