Dutch

Detailed Translations for goedmaken from Dutch to Spanish

goedmaken:

Conjugations for goedmaken:

o.t.t.
  1. maak goed
  2. maakt goed
  3. maakt goed
  4. maken goed
  5. maken goed
  6. maken goed
o.v.t.
  1. maakte goed
  2. maakte goed
  3. maakte goed
  4. maakten goed
  5. maakten goed
  6. maakten goed
v.t.t.
  1. heb goedgemaakt
  2. hebt goedgemaakt
  3. heeft goedgemaakt
  4. hebben goedgemaakt
  5. hebben goedgemaakt
  6. hebben goedgemaakt
v.v.t.
  1. had goedgemaakt
  2. had goedgemaakt
  3. had goedgemaakt
  4. hadden goedgemaakt
  5. hadden goedgemaakt
  6. hadden goedgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal goedmaken
  2. zult goedmaken
  3. zal goedmaken
  4. zullen goedmaken
  5. zullen goedmaken
  6. zullen goedmaken
o.v.t.t.
  1. zou goedmaken
  2. zou goedmaken
  3. zou goedmaken
  4. zouden goedmaken
  5. zouden goedmaken
  6. zouden goedmaken
diversen
  1. maak goed!
  2. maakt goed!
  3. goedgemaakt
  4. goedmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

goedmaken [znw.] nomen

  1. goedmaken
    el arreglo

Translation Matrix for goedmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
arreglar afhandelen; ordenen; schikken
arreglo goedmaken aanpassing; afrekenen; afrekening; afspraak; akkoord; arrangement; bijstelling; compenseren; herbouwing; herstel; herstelling; herstelwerk; overeenkomst; regelgeving; regeling; regularisatie; reparatie; restauratie; restitueren; schikking; vereffening; vergelijk; vergoeden; verrekening
fijar vastzetten
mejorar verbeteren
redimir uitkoop
rehabilitar revalideren
rescatar uitkoop
VerbRelated TranslationsOther Translations
arreglar bijleggen; fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren; ruzie afsluiten aanzuiveren; afdoen; afspreken; arrangeren; bedisselen; bereiden; betalen; brouwen; fatsoeneren; gereedmaken; herstellen; hervinden; iets op touw zetten; iets regelen; iets toebereiden; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; inrichten; installeren; klaarmaken; klaren; klusje opknappen; klussen; meubileren; nabetalen; opknappen; prepareren; regelen; renoveren; repareren; restaureren; schikken; terugvinden; vereffenen; vernieuwen; voldoen; zich voegen
asistir en el parto bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten
compensar bijspijkeren; compenseren; goedmaken; inhalen; vergoeden belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; opwegen; salariëren; verrekenen
corregir beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; goedmaken; herstellen; herzien; maken; rechtstrijken; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren beproeven; corrigeren; heroveren; herstellen; hervinden; keuren; onderzoeken; rechtzetten; rectificeren; repareren; restaureren; terugvinden; testen; verbeteren; vernieuwen
dar alcance a bijspijkeren; goedmaken; inhalen
desempeñar bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten aanschouwen; bekijken; beoefenen; functie bekleden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; uitoefenen; vervullen; zien
fijar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; gebieden; gelasten; hechten; iets vastkleven; kleven; pinnen; plaats toekennen; plaatsen; plakken; snappen; spelden; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
mejorar beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren beter worden; beteren; corrigeren; goed gaan; het goed maken; leven beteren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; progressie maken; renoveren; restaureren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vooruitbrengen; vooruitgang boeken
modificar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren afwisselen; amenderen; bewerken; hernieuwen; herzien; modificeren; omwerken; opnieuw doen; overdoen; veranderen; verbouwen; vertimmeren; verwisselen; wijzigen
perfeccionar beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren beteren; bijleren; bijschaven; compleet maken; completeren; corrigeren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; leven beteren; perfectioneren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; volledig maken
poner en orden bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten herstellen; in orde brengen; in orde maken; regelen; repareren; schikken; vernieuwen
poner recto goedmaken; rechtstrijken; rechtzetten ding rechtzetten; rechtzetten; rectificeren
reajustar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren
recompensar compenseren; goedmaken; vergoeden afrekenen; belonen; betalen; bezoldigen; dokken; honoreren; lonen; salariëren
rectificar beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; rechtstrijken; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren corrigeren; ding rechtzetten; gelijkrichten; in goede banen leiden; rechttrekken; rechtzetten; rectificeren; verbeteren
recuperar bijspijkeren; goedmaken; inhalen aanvragen; bekomen; heroveren; herstellen; herwinnen; inhalen; inlopen; ophalen; opkrabbelen; opvragen; terugwinnen; verzoeken; vragen; zich hervinden
redimir bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten aflossen; inlossen
rehabilitar beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren hernieuwen; heroveren; herstellen; hervinden; nieuw leven inblazen; opknappen; rehabiliteren; renoveren; repareren; restaureren; revalideren; terugvinden; verbeteren; vernieuwen
remendar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren afwisselen; herzien; in het leven roepen; klusje opknappen; klussen; maken; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; renoveren; restaureren; scheppen; tot stand brengen; veranderen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
remunerar compenseren; goedmaken; vergoeden aanzuiveren; afrekenen; belonen; betalen; bezoldigen; dokken; genoegdoen; honoreren; lonen; nabetalen; salariëren
renovar beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; renoveren; repareren; verbeteren aflossen; hernieuwen; herstellen; in goede staat brengen; nieuw leven inblazen; opknappen; opnieuw doen; overdoen; remplaceren; renoveren; restaureren; verbeteren; verbouwen; vernieuwen; vertimmeren; vervangen; verwisselen; wederopbouwen
reparar beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; goedmaken; herstellen; herzien; maken; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren afwisselen; gezond maken; goed gaan; hernieuwen; herstellen; herstructureren; herzien; het goed maken; hotfix; hotfixpakket; in het leven roepen; maken; rechtzetten; rectificeren; renoveren; repareren; restaureren; scheppen; tot stand brengen; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verstellen; verwisselen; voor elkaar krijgen; wijzigen
resarcir de compenseren; goedmaken; vergoeden
rescatar bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten
restaurar fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtzetten; repareren hernieuwen; heroveren; herstellen; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; opknappen; rechtzetten; rectificeren; renoveren; repareren; restaureren; terugzetten; verbeteren; vernieuwen; wederopbouwen

Wiktionary Translations for goedmaken:


Cross Translation:
FromToVia
goedmaken compensar compenserdédommager une perte par un avantage considéré comme équivalent.