Dutch

Detailed Translations for gebracht from Dutch to Spanish

gebracht:

gebracht adj

  1. gebracht (aangerukt)

Translation Matrix for gebracht:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
avanzado aangerukt; gebracht allernieuwste; binnengetrokken; geavanceerd; geavanceerde; gevorderd; laatste; vergevorderd

Related Words for "gebracht":

  • gebrachte

brengen:

Conjugations for brengen:

o.t.t.
  1. breng
  2. brengt
  3. brengt
  4. brengen
  5. brengen
  6. brengen
o.v.t.
  1. bracht
  2. bracht
  3. bracht
  4. brachten
  5. brachten
  6. brachten
v.t.t.
  1. heb gebracht
  2. hebt gebracht
  3. heeft gebracht
  4. hebben gebracht
  5. hebben gebracht
  6. hebben gebracht
v.v.t.
  1. had gebracht
  2. had gebracht
  3. had gebracht
  4. hadden gebracht
  5. hadden gebracht
  6. hadden gebracht
o.t.t.t.
  1. zal brengen
  2. zult brengen
  3. zal brengen
  4. zullen brengen
  5. zullen brengen
  6. zullen brengen
o.v.t.t.
  1. zou brengen
  2. zou brengen
  3. zou brengen
  4. zouden brengen
  5. zouden brengen
  6. zouden brengen
en verder
  1. ben gebracht
  2. bent gebracht
  3. is gebracht
  4. zijn gebracht
  5. zijn gebracht
  6. zijn gebracht
diversen
  1. breng!
  2. brengt!
  3. gebracht
  4. brengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for brengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llevar wegdragen
suministrar leveren
traer langs brengen; meebrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acompañar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; meebrengen; overhandigen; thuisbezorgen aan mengsel toevoegen; begeleiden; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; leiden; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; rondleiden; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
alcanzar brengen; langs brengen; meebrengen aangeven; aanreiken; achteropkomen; behalen; bereiken; beroeren; binnenbrengen; binnenhalen; doordringen; gebukt gaan onder; geraken; geven; inhalen; inlopen; komen tot; penetreren in; raken; reiken; terecht komen; torsen; treffen; verkrijgen; winnen
apasionar brengen; langs brengen; meebrengen
entregar aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren aanbieden; aangeven; aanreiken; afdragen; afgeven; afstaan; bestellen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; strijd opgeven; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
entregar a afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
entregar a domicilio aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
llevar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aan hebben; aanvoeren; beroven van; bevel voeren over; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; ontnemen; te kort doen; terugbezorgen; torsen
mandar afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen aanvoeren; beheersen; belasten; besturen; bevel voeren over; bevelen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overheersen; overmaken; posten; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
repartir aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren arrangeren; bestellen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; toebedelen; toekennen; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
repartir a domicilio aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
suministrar aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren binnen gieten; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
traer aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren aanslepen; afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; terugbezorgen; toedragen; toevoeren; weghalen; wegnemen
transportar brengen; langs brengen; meebrengen iets transporteren; mobiliseren; toedragen; toevoeren; transporteren; vervoeren; wegleiden; wegvoeren
trasladar brengen; langs brengen; meebrengen demonteren; disloqueren; iets transporteren; ontmantelen; onttakelen; overhevelen; overtappen; overzetten; roeren; transponeren; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren

Antonyms for "brengen":


Related Definitions for "brengen":

  1. daarheen vervoeren of begeleiden1
    • ze brengt de kinderen naar school1
  2. ervoor zorgen dat een bepaalde toestand ontstaat1
    • hij brengt het water aan de kook1
  3. hem ertoe aansporen1
    • wat heeft hem ertoe gebracht zo hard te rijden?1
  4. het bereiken1
    • hij heeft het tot leraar gebracht1

Wiktionary Translations for brengen:

brengen
verb
  1. ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven

Cross Translation:
FromToVia
brengen llevar; traer bring — to transport toward somebody/somewhere
brengen hacer make — to cause to do
brengen obligar make — to force to do
brengen resultar; salir; alcanzar; conseguir; lograr aboutirtoucher par un bout.
brengen aportar; llevar; traer amenermener d’un lieu à un autre.
brengen traer; llevar; aportar apporterporter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.
brengen conducir conduiremener, guider, diriger vers un lieu déterminé.

External Machine Translations:

Related Translations for gebracht