Dutch

Detailed Translations for fonkelend from Dutch to Spanish

fonkelend:


Translation Matrix for fonkelend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
abrasador brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm
ardiendo brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm brandend; gloeiend; roodgloeiend; vlammend
ardiente brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm bezet; druk; drukbezet; fervent; geagiteerd; gepassioneerd; gloeiend; hartstochtelijk; heetbloedig; heethoofdig; heftig; levendig; met hevige passie; roodgloeiend; soppig; verhit; vurig
brillante fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; betoverend; blinkend; briljant; briljante; excellent; fantastisch; fenomenaal; geniaal; geweldig; glansrijk; glanzend; glimmend; glinsterend; glunderend; grandioos; groots; intelligent; lichtgevend; luisterrijk; lumineus; magnifiek; oogverblindend; pienter; prachtig; pralend; puik; schitterend; schrander; stralend; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; verblindend; voortreffelijk; wonderschoon
en llamas brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm
fogoso brandend; fel; fonkelend; gloeiend; hevig; vurig; warm soppig; verhit; vurig
reluciente fonkelend; glinsterend; schitterend blinkend; glanzend; glimmend; glinsterend; schitterend
resplandeciente fonkelend; glinsterend; schitterend beeldschoon; blinkend; duidelijk; fantastisch; geweldig; glanzend; glimmend; glinsterend; grandioos; groots; magnifiek; oogverblindend; overzichtelijk; riant; schitterend; stralend; uitnemend; uitstekend; verblindend; verhelderend; voortreffelijk; wonderschoon

fonkelend form of fonkelen:

Conjugations for fonkelen:

o.t.t.
  1. fonkel
  2. fonkelt
  3. fonkelt
  4. fonkelen
  5. fonkelen
  6. fonkelen
o.v.t.
  1. fonkelde
  2. fonkelde
  3. fonkelde
  4. fonkelden
  5. fonkelden
  6. fonkelden
v.t.t.
  1. heb gefonkeld
  2. hebt gefonkeld
  3. heeft gefonkeld
  4. hebben gefonkeld
  5. hebben gefonkeld
  6. hebben gefonkeld
v.v.t.
  1. had gefonkeld
  2. had gefonkeld
  3. had gefonkeld
  4. hadden gefonkeld
  5. hadden gefonkeld
  6. hadden gefonkeld
o.t.t.t.
  1. zal fonkelen
  2. zult fonkelen
  3. zal fonkelen
  4. zullen fonkelen
  5. zullen fonkelen
  6. zullen fonkelen
o.v.t.t.
  1. zou fonkelen
  2. zou fonkelen
  3. zou fonkelen
  4. zouden fonkelen
  5. zouden fonkelen
  6. zouden fonkelen
diversen
  1. fonkel!
  2. fonkelt!
  3. gefonkeld
  4. fonkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fonkelen [znw.] nomen

  1. fonkelen (fonkeling; sprankelen; glitter; schittering)
    el chispeo; el esplendor; el fulgor; el brillo; el centelleo

Translation Matrix for fonkelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
brillar blinken
brillo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnen; schijnsel; schitteren; schittering; straling; tinteling; voorwending
centelleo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flikkeren; flits; flonkering; fonkeling; gefonkel; getintel; glinstering; tinteling
chispeo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; schijn; schittering
clarear lichter worden; oplichten
esplendor fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen glans; glanslaag; luister; praal; pracht; pronk; schitteren; uiterlijk vertoon
fulgor fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen fonkeling; gefonkel; geglinster; glinstering
relucir blinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrillantar fonkelen; glimmen; glinsteren bijschaven; gladmaken; gladwrijven; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; perfectioneren; poetsen; politoeren; uitdossen; wrijven
amanecer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; gispen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; sommeren; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
aplanar fonkelen; glimmen; glinsteren afplatten; effenen; egaliseren; fijndrukken; gelijkmaken; gladmaken; kapot maken; platdrukken; platmaken; pletten; slechten
brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen afsteken; blaken; blinken; eruit springen; flonkeren; geuren; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; stralen; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; uitspringen; uitsteken
centellear flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
chispear fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren klingelen; mousseren; opbruisen; rinkelen; sprankelen; tingelen; tinkelen; tintelen; vonken
clarear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; oplichten; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
dar luz flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen licht geven; schijnen
destellar flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; lichten; oplichten
fulgurar fonkelen; glinsteren; schitteren
hacer brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
igualar fonkelen; glimmen; glinsteren afstompen; bijschaven; effenen; egaliseren; evenaren; gelijk trekken; gelijkkomen; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; perfectioneren; vervlakken; vlak maken
iluminarse flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; opklaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wolken verdwijnen
relampaguear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; lichten; oplichten
relucir fonkelen; glinsteren; schitteren blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; licht schijnen; stralen
resplandecer fonkelen; glinsteren; schitteren blaken; blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; gelijkmaken; gladmaken; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
brillo helderheid

External Machine Translations: