Dutch

Detailed Translations for controleren from Dutch to Spanish

controleren:

controleren verb (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)

  1. controleren (nakijken; nagaan)
  2. controleren (examineren; inspecteren; schouwen; keuren)
  3. controleren (narekenen; natellen)
  4. controleren
  5. controleren

Conjugations for controleren:

o.t.t.
  1. controleer
  2. controleert
  3. controleert
  4. controleren
  5. controleren
  6. controleren
o.v.t.
  1. controleerde
  2. controleerde
  3. controleerde
  4. controleerden
  5. controleerden
  6. controleerden
v.t.t.
  1. heb gecontroleerd
  2. hebt gecontroleerd
  3. heeft gecontroleerd
  4. hebben gecontroleerd
  5. hebben gecontroleerd
  6. hebben gecontroleerd
v.v.t.
  1. had gecontroleerd
  2. had gecontroleerd
  3. had gecontroleerd
  4. hadden gecontroleerd
  5. hadden gecontroleerd
  6. hadden gecontroleerd
o.t.t.t.
  1. zal controleren
  2. zult controleren
  3. zal controleren
  4. zullen controleren
  5. zullen controleren
  6. zullen controleren
o.v.t.t.
  1. zou controleren
  2. zou controleren
  3. zou controleren
  4. zouden controleren
  5. zouden controleren
  6. zouden controleren
en verder
  1. ben gecontroleerd
  2. bent gecontroleerd
  3. is gecontroleerd
  4. zijn gecontroleerd
  5. zijn gecontroleerd
  6. zijn gecontroleerd
diversen
  1. controleer!
  2. controleert!
  3. gecontroleerd
  4. controlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

controleren [znw.] nomen

  1. controleren
    el controlar
  2. controleren
    la auditoría
  3. controleren
    el sondeo

Translation Matrix for controleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
auditoría controleren accountantsonderzoek; audit
controlar controleren
sondeo controleren enquête; navragen; opinieonderzoek; proefboring; steekproef
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
analizar controleren; nagaan; nakijken analyseren; anatomiseren; doorvorsen; ontleden; parseren; uit elkaar nemen
auditar controleren auditeren
averiguar controleren; nagaan; nakijken checken; doorvorsen; informeren; inwinnen; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; navraag doen; navragen; onderzoeken; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; trachten te krijgen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitvinden; uitzoeken; verifiëren
calcular controleren; nagaan; nakijken afwegen; becijferen; begroten; bepalen; berekenen; calculeren; inschatten; rekenen; schatten; uitrekenen; uitwerken
cheqear controleren; nagaan; nakijken
comprobar controleren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen aantonen; afwegen; bepalen; beproeven; bewijzen; checken; constateren; determineren; diepte bepalen; doorvorsen; examineren; inschatten; kalibreren; keuren; meten; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; onderzoeken; opmeten; overhoren; peilen; schatten; staven; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
contestar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen antwoorden; beantwoorden; reageren; responderen
controlar controleren; nagaan; nakijken bedaren; bedwingen; beheersen; bekijken; beproeven; beteugelen; bewaken; bezichtigen; doorvorsen; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; intomen; keuren; leerstof beheersen; matigen; naspeuren; nasporen; onder de knie hebben; onderzoeken; opletten; surveilleren; testen; toezicht houden; toezien
examinar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aankijken; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doorvorsen; examen afnemen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overdenken; overhoren; overwegen; proberen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren; vorsen
grabar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aantekenen; absorberen; branden; etsen; graveren; griffelen; griffen; groeven; ingraveren; inkerven; insnijden; met een stift inkrassen; opnemen; opslorpen; opslurpen; restaureren; verzet aantekenen
inspeccionar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aankijken; bekijken; beproeven; bezichtigen; blikken; blikken werpen; fouilleren; gadeslaan; inspecteren; keuren; kijken; monsteren; monsters nemen; onderzoeken; overzien; schouwen; testen; toeschouwen; visiteren
pasar revista a controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen bekijken; beproeven; bezichtigen; inspecteren; keuren; onderzoeken; testen
prosperar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen bloeien; floreren; goed lopen; hernieuwen; herstellen; ontplooien; opbloeien; opfleuren; renoveren; restaureren; tot bloei komen; tot hoogconjunctuur komen; tot volle wasdom komen; verbeteren; vernieuwen
reconocer controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen afgeven; aftasten; beamen; beseffen; bevestigen; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; gunnen; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inleveren; inzien; nageven; nieuw leven inblazen; onderkennen; onderschrijven; ondervragen; onderzoeken; overhandigen; overhoren; realiseren; restaureren; staven; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen
revisar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen hervormen; herzien; reformeren; reviseren
rodar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen dolen; doorrollen; draaien; filmen; keren; kolken; omwenden; omzwerven; ronddraaien; ronddwalen; rondtollen; taxiën; tollen; waren; wenden; zwenken; zwerven
tomar controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; consumeren; dineren; doorslikken; eten; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; ketenen; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; verbruiken; vreten; zwelgen
verificar controleren; narekenen; natellen bekijken; beproeven; bezichtigen; checken; doorvorsen; inspecteren; keuren; nagaan; natrekken; onderzoeken; testen; verifiëren
- checken; nakijken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
examinar bladeren; browsen; zoeken

Synonyms for "controleren":


Related Definitions for "controleren":

  1. kijken of het klopt1
    • heb je gecontroleerd of het licht uit is?1

Wiktionary Translations for controleren:

controleren
verb
  1. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien

Cross Translation:
FromToVia
controleren inspeccionar; comprobar; examinar check — to inspect, examine
controleren comparar; verificar; comprobar check — to verify or compare with a source of information
controleren controlar control — to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of
controleren controlar monitor — watch over, guard
controleren vigilar surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.
controleren verificar; comprobar; revisar; controlar; examinar vérifierexaminer, rechercher si une chose est vraie, si elle est telle qu’elle doit être ou qu’on l’déclarer.