Dutch
Detailed Translations for aantrekken from Dutch to Spanish
aantrekken:
-
aantrekken (aankleden; aandoen)
-
aantrekken (werven; adverteren)
anunciar; hacer publicidad; poner un anuncio; hacer propaganda-
anunciar verb
-
hacer publicidad verb
-
poner un anuncio verb
-
hacer propaganda verb
-
-
aantrekken (dichttrekken)
-
aantrekken (in dienst nemen; aannemen; inhuren)
-
aantrekken (rekruteren; ronselen)
Conjugations for aantrekken:
o.t.t.
- trek aan
- trekt aan
- trekt aan
- trekken aan
- trekken aan
- trekken aan
o.v.t.
- trok aan
- trok aan
- trok aan
- trokken aan
- trokken aan
- trokken aan
v.t.t.
- heb aangetrokken
- hebt aangetrokken
- heeft aangetrokken
- hebben aangetrokken
- hebben aangetrokken
- hebben aangetrokken
v.v.t.
- had aangetrokken
- had aangetrokken
- had aangetrokken
- hadden aangetrokken
- hadden aangetrokken
- hadden aangetrokken
o.t.t.t.
- zal aantrekken
- zult aantrekken
- zal aantrekken
- zullen aantrekken
- zullen aantrekken
- zullen aantrekken
o.v.t.t.
- zou aantrekken
- zou aantrekken
- zou aantrekken
- zouden aantrekken
- zouden aantrekken
- zouden aantrekken
diversen
- trek aan!
- trekt aan!
- aangetrokken
- aantrekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aantrekken:
Synonyms for "aantrekken":
Antonyms for "aantrekken":
Related Definitions for "aantrekken":
Wiktionary Translations for aantrekken:
aantrekken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aantrekken | → atraer | ↔ appeal — to be attractive |
• aantrekken | → atraer | ↔ attract — pull without touching |
• aantrekken | → atraer | ↔ attract — cause sexual excitement |
• aantrekken | → cebar | ↔ bait — to attract with bait |
• aantrekken | → vestirse; ponerse | ↔ don — put on clothes |
• aantrekken | → incitar; tentar | ↔ entice — To lure; to attract by arousing desire or hope. |
• aantrekken | → ponerse | ↔ put on — to don clothing |
• aantrekken | → atraer | ↔ anlocken — Interesse erwecken |
• aantrekken | → atraer físicamente; atraer | ↔ anziehen — ohne Berührung zu sich hin ziehen |
• aantrekken | → vestir; vestirse; ponerse | ↔ anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen |
• aantrekken | → apretar; tirar de | ↔ anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen |
• aantrekken | → atraer; seducir; cautivar | ↔ allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc. |
• aantrekken | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• aantrekken | → atraer; seducir; cautivar | ↔ appâter — attirer avec un appât. |
• aantrekken | → atraer; cautivar | ↔ attirer — tirer, faire venir à soi. |
• aantrekken | → imponer | ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens |
• aantrekken | → poner; meter; colocar | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• aantrekken | → revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |
• aantrekken | → solicitar; suplicar; atraer; seducir; cautivar | ↔ solliciter — inciter ou exciter à faire quelque chose. |
External Machine Translations: