Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. truc:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for truc from Dutch to English

truc:

truc [de ~ (m)] nomen

  1. de truc (kunstgreep; kunst; behendigheid; handigheid; kunstje)
    the art; the trick; the dexterity; the agility; the adroitness; the ability; the skill; the knack
  2. de truc (kunstje; foefje; kneep; kneepje; maniertje)
    the trick; the sleight of hand; the gimmick; the knack
  3. de truc (trucage)
    the trick; the trickery; the ruse; the gimmicks; the stunts
  4. de truc (handigheid; kunst; toer; kneep)
    the handiness

Translation Matrix for truc:

NounRelated TranslationsOther Translations
ability behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; geldelijk vermogen; geschiktheid; handigheid; knobbel; kracht; kunde; kundigheid; kwaliteit; motorvermogen; scherpzinnigheid; talent; ter zake kundigheid; vaardigheid; vermogen; vernuft
adroitness behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc bekwaamheid; vaardigheid
agility behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc beweeglijkheid; levendigheid; wendbaarheid
art behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc
dexterity behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc bekwaamheid; vaardigheid
gimmick foefje; kneep; kneepje; kunstje; maniertje; truc gimmick
gimmicks truc; trucage
handiness handigheid; kneep; kunst; toer; truc
knack behendigheid; foefje; handigheid; kneep; kneepje; kunst; kunstgreep; kunstje; maniertje; truc aanvoelen; bekwaamheid; feeling; gevoel; handigheid; vaardigheid
ruse truc; trucage foef; kunstgreep; list; manoeuvre
skill behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; truc bekwaamheid; deskundigheid; ervaring; handigheid; kennis van zaken; kunde; kundigheid; praktijk; routine; vaardigheid; vakarbeid; vakkundigheid; vakmanschap; vakwerk
sleight of hand foefje; kneep; kneepje; kunstje; maniertje; truc
stunts truc; trucage
trick behendigheid; foefje; handigheid; kneep; kneepje; kunst; kunstgreep; kunstje; maniertje; truc; trucage kunstgreep; list; loer; manoeuvre; poets; slimheid; sluwe streek; streek; tochtje; toertje; trip; uitje; uitstapje
trickery truc; trucage fopperij
VerbRelated TranslationsOther Translations
trick afzetten; bedonderen; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; verneuken; voor de gek houden

Related Words for "truc":

  • trucs, trucje, trucjes

Wiktionary Translations for truc:

truc
noun
  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken
truc
noun
  1. magic trick in which the outcome is known to the magician beforehand
  2. trick

Cross Translation:
FromToVia
truc hoax Trick — ein Kunstgriff am Rande von Sitte, Rechtschaffenheit und Legalität

Related Translations for truc