Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. schoten lossen:


Dutch

Detailed Translations for schoten lossen from Dutch to English

schoten lossen:

schoten lossen verb (los schoten, lost schoten, loste schoten, losten schoten, schoten gelost)

  1. schoten lossen (schieten; vuren; afvuren; afschieten)
    to shoot; fusillade; to fire; to fire a shot
    • shoot verb (shoots, shot, shooting)
    • fusillade verb
    • fire verb (fires, fired, firing)
    • fire a shot verb (fires a shot, fired a shot, firing a shot)

Conjugations for schoten lossen:

o.t.t.
  1. los schoten
  2. lost schoten
  3. lost schoten
  4. lossen schoten
  5. lossen schoten
  6. lossen schoten
o.v.t.
  1. loste schoten
  2. loste schoten
  3. loste schoten
  4. losten schoten
  5. losten schoten
  6. losten schoten
v.t.t.
  1. heb schoten gelost
  2. hebt schoten gelost
  3. heeft schoten gelost
  4. hebben schoten gelost
  5. hebben schoten gelost
  6. hebben schoten gelost
v.v.t.
  1. had schoten gelost
  2. had schoten gelost
  3. had schoten gelost
  4. hadden schoten gelost
  5. hadden schoten gelost
  6. hadden schoten gelost
o.t.t.t.
  1. zal schoten lossen
  2. zult schoten lossen
  3. zal schoten lossen
  4. zullen schoten lossen
  5. zullen schoten lossen
  6. zullen schoten lossen
o.v.t.t.
  1. zou schoten lossen
  2. zou schoten lossen
  3. zou schoten lossen
  4. zouden schoten lossen
  5. zouden schoten lossen
  6. zouden schoten lossen
en verder
  1. ben schoten gelost
  2. bent schoten gelost
  3. is schoten gelost
  4. zijn schoten gelost
  5. zijn schoten gelost
  6. zijn schoten gelost
diversen
  1. los schoten!
  2. lost schoten!
  3. schoten gelost
  4. schoten lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schoten lossen [znw.] nomen

  1. schoten lossen (afvuren; afschieten)
    the shooting

Translation Matrix for schoten lossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fire brand; fik; gloed; haardvuur; hartstocht; hartstochtelijkheid; kachel; kacheltje; kleine kachel; overgave; passie; schieten; verwarming; vuren; vurigheid; vuur
fusillade geweervuur
shoot afknallen; jaagpartij; jacht; jachtpartij; jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje; takje; twijg; wildjacht
shooting afschieten; afvuren; schoten lossen beschieting; schieten; vuren
VerbRelated TranslationsOther Translations
fire afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afbranden; afdanken; afvloeien; bezielen; congé geven; eruit gooien; leegbranden; ontheffen; ontslaan; platbranden; toejuichen; uitbranden; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
fire a shot afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren
fusillade afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren
shoot afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren filmen; neerschieten; schieten op; verfilmen

Related Translations for schoten lossen