Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. beduiding:


Dutch

Detailed Translations for beduiding from Dutch to English

beduiding:

beduiding [znw.] nomen

  1. beduiding (beduidenis; betekenis; bedoeling)
    the intent; the meaning; the tendency; the purport; the sense; the tenor; the stature

Translation Matrix for beduiding:

NounRelated TranslationsOther Translations
intent bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis
meaning bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis belang; betekenis; doel; frase; gewichtigheid; gezegde; inhoud; nut; strekking; tendens; uitdrukking; zegswijze; zin
purport bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis strekking; tendens
sense bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis bezinning; brein; denkvermogen; geest; hersens; inkeer; ratio; strekking; tendens; vernuft; verstand
stature bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis constitutie; figuur; gedaante; gestalte; lichaamsbouw; lichaamspostuur; postuur; uiterlijk; vorm
tendency bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis geest; geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging; strekking; tendens; tendentie; teneur
tenor bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging; strekking; tendens; tendentie; tenor; tenorzanger
VerbRelated TranslationsOther Translations
sense aanvoelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
intent geconcentreerd; op één punt gericht
meaning bedoeld als; bij wijze van; om zo te zeggen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sense sensueel; wulps; zinlijk; zintuiglijke