Dutch

Detailed Translations for vorm from Dutch to German

vorm:

vorm [de ~ (m)] nomen

  1. de vorm (conditie)
    die Kondition; die Form; die Gestalt; die Bedingung; die Bildung; die Gestaltung; die Verfassung; die Beschaffenheit
  2. de vorm (gietvorm; matrijs; mal; modelvorm)
    die Gießform; die Gußform
  3. de vorm (afgietsel; gietsel; afgieting)
    die Form; der Guß; der Abdruck; der Gips
  4. de vorm (uiterlijk; verschijning; voorkomen; )
    die Gestalt; die Erscheinung; Aussehen; die Erscheinungsform
  5. de vorm (postuur; figuur; gestalte; gedaante)
    die Figur; die Gestalt; die Erscheinung; der Wuchs; Erscheinen; die Statur
  6. de vorm (omtrek)
    die Form; die Kontur; der Umriß
  7. de vorm (iemand zijn uiterlijk; verschijning; uiterlijk; )
    die Ansicht; Aussehen; Äußere; die Gestalt; die Erscheinung; die Erscheinungsform; die Statur
  8. de vorm (gietmal)
    der Aufguß; die Gußform; der Guß; der Abdruck; der Abguß
  9. de vorm (in vorm zijn)
    die Form; die in Form sein

Translation Matrix for vorm:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abdruck afgieting; afgietsel; gietmal; gietsel; vorm afdruk; afdruksel; print; uitdraai
Abguß gietmal; vorm
Ansicht aangezicht; buitenkant; gedaante; iemand zijn uiterlijk; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm Weergeven; aanblik; aanschouwing; aanzien; allure; ansicht; ansichtkaart; apperceptie; begrip; benul; conceptie; denkbeeld; doorzicht; dunk; gezicht; gezichtspunt; gezindheid; idee; interpretatie; inzicht; kijk; lezing; manier van kijken; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; notie; observatie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; panorama; perceptie; prentbriefkaart; prospect; standpunt; uitzicht; vaststaande mening; vergezicht; visie; vue; waarneming; weergave; zicht; zienswijze
Aufguß gietmal; vorm
Aussehen aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; exterieur; figuur; gedaante; postuur; uiterlijk
Bedingung conditie; vorm artikel; beding; bepaling; beperking; clausule; conditie; criterium; eis; kriterium; must; restrictie; vereiste; voorbehoud; voorwaarde
Beschaffenheit conditie; vorm conditie; gesteldheid; hoedanigheid; kwaliteit; positie; staat; toestand
Bildung conditie; vorm bekwaming; educatie; geestelijke vorming; kundig maken; onderwijs; ontplooiing; ontwikkeling; opleiding; scholing; schoolopleiding; vooruitgang; vorming
Erscheinen figuur; gedaante; gestalte; postuur; vorm figuur; lichaamslijn; silhouet; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm
Erscheinung aangezicht; aanzien; buitenkant; figuur; gedaante; gelaat; gestalte; iemand zijn uiterlijk; postuur; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; fenomeen; figuur; gestalte; lichaamslijn; lichaamspostuur; postuur; silhouet; verschijnen; verschijning; verschijningsvorm; verschijnsel
Erscheinungsform aangezicht; aanzien; buitenkant; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; figuur; lichaamslijn; silhouet; verschijning; verschijningsvorm
Figur figuur; gedaante; gestalte; postuur; vorm beeldje; debiel; figuur; flapdrol; gedaante; gek; gestalte; idioot; iemand; imbeciel; individu; lichaamslijn; lichaamspostuur; mafkees; mafketel; mafkikker; mens; mensenkind; personage; persoon; postuur; silhouet; type; verschijning; waanzinnige; wezen; zot
Form afgieting; afgietsel; conditie; gietsel; in vorm zijn; omtrek; vorm figuur; gedaante; individu; lichaamslijn; mal; modelvorm; postuur; shape; silhouet; sjablone; sjabloon; type; verschijning
Gestalt aangezicht; aanzien; buitenkant; conditie; figuur; gedaante; gelaat; gestalte; iemand zijn uiterlijk; postuur; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm butler; figuur; gedaante; gestalte; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; lichaamspostuur; mens; mensenkind; persoon; postuur; sterveling; type; uiterlijk; verschijning; wezen
Gestaltung conditie; vorm design; formatie; invullen; invulling; kenteken; merkteken; onderscheidingsteken; opbouw; ordening; organisatie; samenstelling; samenstelling taalkunde; structuur; systeem; vervulling; vormgeving
Gießform gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm mal; modelvorm; moedervorm; sjablone; sjabloon
Gips afgieting; afgietsel; gietsel; vorm gips; pleister; stuc
Guß afgieting; afgietsel; gietmal; gietsel; vorm gietstuk; glazuur; glazuurwerk; plens; verglaassel
Gußform gietmal; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; vorm mal; modelvorm; moedervorm; sjablone; sjabloon
Kondition conditie; vorm beding; bepaling; beperking; conditie; criterium; eis; gesteldheid; kriterium; positie; staat; toestand; voorwaarde
Kontur omtrek; vorm afmeting van omlijning; contour; omlijning; omtrek
Statur aangezicht; buitenkant; figuur; gedaante; gestalte; iemand zijn uiterlijk; postuur; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; allure; figuur; gedaante; gestalte; lichaamslijn; lichaamspostuur; postuur; silhouet; verschijning
Umriß omtrek; vorm afmeting van omlijning; contour; omlijning; omtrek; schets; schetstekening; tekening
Verfassung conditie; vorm conditie; constitutie; gestel; grondwet; lichaamsbouw; ligging; positie; staat; toestand
Wuchs figuur; gedaante; gestalte; postuur; vorm bloei; figuur; gestalte; groei; hausse; hoogconjunctuur; lichaamspostuur; ontplooiing; ontwikkeling; postuur; wasdom
in Form sein in vorm zijn; vorm
Äußere aangezicht; buitenkant; gedaante; iemand zijn uiterlijk; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm aanzien; buitenste; exterieur; figuur; gedaante; postuur; uiterlijk

Related Words for "vorm":


Related Definitions for "vorm":

  1. uiterlijke gedaante1
    • zijn hoofd heeft de vorm van een ei1
  2. vaste manier van gedragen1
    • zijn omgangsvormen zijn niet geweldig1
  3. voorwerp waarmee je iets zijn gedaante geeft1
    • dit is een vorm om koekjes mee te maken1

Wiktionary Translations for vorm:


Cross Translation:
FromToVia
vorm konkretisieren concrete — solidify
vorm Form figure — shape
vorm Form form — shape or visible structure
vorm Struktur; Format format — form of presentation
vorm Form mold — hollow form or matrix for shaping a fluid or plastic substance
vorm Form shape — condition of personal health, especially muscular health
vorm Form shape — appearance or outline
vorm Form shape — figure
vorm Form moule — Matière creusée selon une forme définie, et dans laquelle le fondeur verse le métal en fusion.

vorm form of vormen:

vormen verb (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)

  1. vormen (vorm geven; modelleren; boetseren)
    gestalten; formen; modellieren; kneten
    • gestalten verb (gestalte, gestaltest, gestaltet, gestaltete, gestaltetet, gestaltet)
    • formen verb (forme, formst, formt, formte, formtet, geformt)
    • modellieren verb (modelliere, modellierst, modelliert, modellierte, modelliertet, modelliert)
    • kneten verb (knete, knetst, knett, knette, knettet, geknetet)
  2. vormen (vervaardigen; kneden; modelleren; maken)
    kneten; formen; bilden; gestalten; bearbeiten; modellieren; heranbilden
    • kneten verb (knete, knetst, knett, knette, knettet, geknetet)
    • formen verb (forme, formst, formt, formte, formtet, geformt)
    • bilden verb (bilde, bildest, bildet, bildete, bildetet, gebildet)
    • gestalten verb (gestalte, gestaltest, gestaltet, gestaltete, gestaltetet, gestaltet)
    • bearbeiten verb (bearbeite, bearbeitest, bearbeitet, bearbeitete, bearbeitetet, bearbeitet)
    • modellieren verb (modelliere, modellierst, modelliert, modellierte, modelliertet, modelliert)
    • heranbilden verb (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
  3. vormen (opvoeden; grootbrengen)
    großbringen; erziehen
  4. vormen (gestalte geven; vorm geven aan)
    formen; gestalten; gestalt geben an; Form geben an

Conjugations for vormen:

o.t.t.
  1. vorm
  2. vormt
  3. vormt
  4. vormen
  5. vormen
  6. vormen
o.v.t.
  1. vormde
  2. vormde
  3. vormde
  4. vormden
  5. vormden
  6. vormden
v.t.t.
  1. heb gevormd
  2. hebt gevormd
  3. heeft gevormd
  4. hebben gevormd
  5. hebben gevormd
  6. hebben gevormd
v.v.t.
  1. had gevormd
  2. had gevormd
  3. had gevormd
  4. hadden gevormd
  5. hadden gevormd
  6. hadden gevormd
o.t.t.t.
  1. zal vormen
  2. zult vormen
  3. zal vormen
  4. zullen vormen
  5. zullen vormen
  6. zullen vormen
o.v.t.t.
  1. zou vormen
  2. zou vormen
  3. zou vormen
  4. zouden vormen
  5. zouden vormen
  6. zouden vormen
diversen
  1. vorm!
  2. vormt!
  3. gevormd
  4. vormend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vormen [het ~] nomen

  1. het vormen (beschaven; cultiveren; ontwikkelen)
    Entwickeln; Kultivieren; Zivilisieren

Translation Matrix for vormen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Entwickeln beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen
Kultivieren beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen bevorderen; cultiveren; stimuleren
Zivilisieren beschaven; cultiveren; ontwikkelen; vormen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Form geben an gestalte geven; vorm geven aan; vormen
bearbeiten kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vormen bewerken
bilden kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vormen afwisselen; bekwamen; bewerkstelligen; coachen; evolueren; harden; herzien; in het leven roepen; maken; muziek componeren; oefenen; ontwikkelen; realiseren; scheppen; tot ontwikkeling brengen; trainen; veranderen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; wijzigen
erziehen grootbrengen; opvoeden; vormen bijbrengen; doceren; inlichten; leren; onderrichten; onderwijzen; voorlichten
formen boetseren; gestalte geven; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vorm geven aan; vormen in het leven roepen; maken; ontwikkelen; scheppen; tot ontwikkeling brengen
gestalt geben an gestalte geven; vorm geven aan; vormen
gestalten boetseren; gestalte geven; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vorm geven aan; vormen afwerken; fatsoeneren; garneren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; opmaken; opsmukken; scheppen; schotels garneren; versieren; vormgeven
großbringen grootbrengen; opvoeden; vormen
heranbilden kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vormen aankweken; aanplanten; bekwamen; coachen; fokken; genereren; harden; kweken; oefenen; ontwikkelen; opkweken; planten; procreëren; telen; tot ontwikkeling brengen; trainen; verbouwen; voortbrengen
kneten boetseren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen
modellieren boetseren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vorm geven; vormen

Related Words for "vormen":


Related Definitions for "vormen":

  1. de gedaante ervan hebben1
    • deze straten vormen een kruis1
  2. het maken1
    • hij vormt een beeld uit klei1
  3. het zijn1
    • deze rivier vormt de grens tussen de twee landen1
  4. opvoeden, zijn persoonlijkheid ontwikkelen1
    • op school probeert men de jeugd te vormen1

Wiktionary Translations for vormen:

vormen
verb
  1. in de juiste vorm brengen
  2. deel uitmaken van, fungeren als bouwsteen van
  3. maken, veroorzaken
vormen
verb
  1. einem Gegenstand oder Prozess eine Form oder ein Konzept geben

Cross Translation:
FromToVia
vormen formen; bilden form — to give shape
vormen bekräftigen; bestätigen; konfirmieren confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.

Related Translations for vorm