Dutch

Detailed Translations for onderwijs from Dutch to German

onderwijs:

onderwijs [het ~] nomen

  1. het onderwijs (scholing; educatie)
    der Unterricht; die Schulung; die Ausbildung; Unterrichtswesen; die Erziehung; die Schule; die Fortbildung; die Entwicklung; die Bildung
  2. het onderwijs (onderricht; cursus; les; onderrichting)
    der Kurs; der Unterricht; die Lehre
  3. het onderwijs (onderricht; les; instructie; lering; onderrichting)
    der Unterricht
  4. het onderwijs

Translation Matrix for onderwijs:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ausbildung educatie; onderwijs; scholing bekwaming; geestelijke vorming; kundig maken; oefening; ontplooiing; ontwikkeling; opleiding; scholing; schoolopleiding; vaardigheidsoefening; vooruitgang; vorming
Bildung educatie; onderwijs; scholing bekwaming; conditie; geestelijke vorming; kundig maken; ontplooiing; ontwikkeling; opleiding; scholing; schoolopleiding; vooruitgang; vorm; vorming
Entwicklung educatie; onderwijs; scholing bekwaming; evolutie; geestelijke vorming; groei; groeien; groeiproces; kundig maken; ontplooiing; ontwikkeling; ontwikkelingsgang; progressie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering; vorming
Erziehung educatie; onderwijs; scholing bekwaming; geestelijke vorming; kundig maken; ontplooiing; ontwikkeling; opleiding; opvoeding; scholing; schoolopleiding; vooruitgang; vorming
Fortbildung educatie; onderwijs; scholing bijscholing; bijscholingscursus; herhalingscursus; nascholing; opfriscursus; permanente educatie
Kurs cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs besturing; cursus; gedrag; herleidingskoers; houding; koers; koersnotering; kursus; leergang; leiding; plan; richting; rijrichting; studie; valuta; wisselkoers
Lehre cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs assistentschap
Schule educatie; onderwijs; scholing koers; route; school; schoolgebouw
Schulung educatie; onderwijs; scholing bekwaming; kundig maken; oefening; opleiding; scholing; schoolopleiding; vaardigheidsoefening; vorming
Unterricht cursus; educatie; instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs; scholing les; lesuur
Unterrichtswesen educatie; onderwijs; scholing onderwijswezen

Related Words for "onderwijs":


Related Definitions for "onderwijs":

  1. het anderen kennis bijbrengen, lesgeven1
    • op deze school krijg je onderwijs in technische vakken1

Wiktionary Translations for onderwijs:

onderwijs
noun
  1. de voorziening van opleidingen
onderwijs
noun
  1. meist Singular: regelmäßige und planvolle Weitergabe von Wissen, Information und Fähigkeiten von einem oder mehren Lehrern an einen oder mehr Schüler

Cross Translation:
FromToVia
onderwijs Schulung; Erziehung; Ausbildung; Unterricht education — process or art of imparting knowledge, skill and judgment
onderwijs Unterricht instruction — act of instructing, teaching, or furnishing with knowledge; information

onderwijs form of onderwijzen:

onderwijzen verb (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)

  1. onderwijzen (bijbrengen; leren)
    lehren; erziehen; beibringen
    • lehren verb (lehre, lehrst, lehrt, lehrte, lehrtet, gelehrt)
    • erziehen verb (erziehe, erziehst, erzieht, erzog, erzogt, erzogen)
    • beibringen verb (bringe bei, bringst bei, bringt bei, brachte, brachtet, beigebracht)
  2. onderwijzen (leren)
    unterrichten; lehren; unterweisen
    • unterrichten verb (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
    • lehren verb (lehre, lehrst, lehrt, lehrte, lehrtet, gelehrt)
    • unterweisen verb (unterweise, unterweist, unterwies, unterwiest, unterwiesen)
  3. onderwijzen (leren)
    studieren; unterrichten
    • studieren verb (studiere, studierst, studiert, studierte, studiertet, studiert)
    • unterrichten verb (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
  4. onderwijzen (bijbrengen; doceren; onderrichten)
    unterrichten; beibringen; lernen; unterweisen; erziehen; belehren; dozieren; lehren; erlernen; einüben; instruieren; anlernen; einstudieren; einpauken
    • unterrichten verb (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)
    • beibringen verb (bringe bei, bringst bei, bringt bei, brachte, brachtet, beigebracht)
    • lernen verb (lerne, lernst, lernt, lernte, lerntet, gelernt)
    • unterweisen verb (unterweise, unterweist, unterwies, unterwiest, unterwiesen)
    • erziehen verb (erziehe, erziehst, erzieht, erzog, erzogt, erzogen)
    • belehren verb (belehre, belehrst, belehrt, belehrte, belehrtet, belehrt)
    • dozieren verb (doziere, dozierst, doziert, dozierte, doziertet, doziert)
    • lehren verb (lehre, lehrst, lehrt, lehrte, lehrtet, gelehrt)
    • erlernen verb (erlerne, erlernest, erlernet, erlernete, erlernetet, erlernt)
    • einüben verb (übe ein, übst ein, übt ein, übte ein, übtet ein, eingeübt)
    • instruieren verb (instruiere, instruierst, instruiert, instruierte, instruiertet, instruiert)
    • anlernen verb (lerne an, lernst an, lernt an, lernte an, lerntet an, angelernt)
    • einstudieren verb (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
    • einpauken verb (pauke ein, paukst ein, paukt ein, paukte ein, pauktet ein, eingepaukt)

Conjugations for onderwijzen:

o.t.t.
  1. onderwijs
  2. onderwijst
  3. onderwijst
  4. onderwijzen
  5. onderwijzen
  6. onderwijzen
o.v.t.
  1. onderwees
  2. onderwees
  3. onderwees
  4. onderwezen
  5. onderwezen
  6. onderwezen
v.t.t.
  1. heb onderwezen
  2. hebt onderwezen
  3. heeft onderwezen
  4. hebben onderwezen
  5. hebben onderwezen
  6. hebben onderwezen
v.v.t.
  1. had onderwezen
  2. had onderwezen
  3. had onderwezen
  4. hadden onderwezen
  5. hadden onderwezen
  6. hadden onderwezen
o.t.t.t.
  1. zal onderwijzen
  2. zult onderwijzen
  3. zal onderwijzen
  4. zullen onderwijzen
  5. zullen onderwijzen
  6. zullen onderwijzen
o.v.t.t.
  1. zou onderwijzen
  2. zou onderwijzen
  3. zou onderwijzen
  4. zouden onderwijzen
  5. zouden onderwijzen
  6. zouden onderwijzen
en verder
  1. ben onderwezen
  2. bent onderwezen
  3. is onderwezen
  4. zijn onderwezen
  5. zijn onderwezen
  6. zijn onderwezen
diversen
  1. onderwijs!
  2. onderwijst!
  3. onderwezen
  4. onderwijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onderwijzen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anlernen bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen aanleren; eigen maken; inlichten; leren; onderrichten; oppikken; opsteken; verwerven; voorlichten
beibringen bijbrengen; doceren; leren; onderrichten; onderwijzen inlichten; onderrichten; voorlichten
belehren bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen inlichten; onderrichten; voorlichten
dozieren bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen inlichten; lesgeven; onderrichten; voorlichten
einpauken bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen aanleren; eigen maken; inlichten; leren; onderrichten; oppikken; opsteken; verwerven; voorlichten
einstudieren bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen bekwamen; coachen; harden; herhalen; inlichten; leerstof erin stampen; oefenen; onderrichten; repeteren; trainen; voorlichten
einüben bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen bekwamen; coachen; echoën; harden; herhalen; inlichten; nabouwen; napraten; nazeggen; oefenen; onderrichten; repeteren; trainen; voorlichten
erlernen bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen aanleren; blokken; eigen maken; inlichten; leren; onderrichten; oppikken; opsteken; studeren; verwerven; voorlichten
erziehen bijbrengen; doceren; leren; onderrichten; onderwijzen grootbrengen; inlichten; onderrichten; opvoeden; voorlichten; vormen
instruieren bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen inlichten; onderrichten; voorlichten
lehren bijbrengen; doceren; leren; onderrichten; onderwijzen inlichten; onderrichten; voorlichten
lernen bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen aanleren; blokken; eigen maken; iets leren; inlichten; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderrichten; oppikken; opsteken; studeren; verhelpen; verwerven; voorlichten
studieren leren; onderwijzen aanleren; bestuderen; blokken; eigen maken; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; oefenen; oppikken; opsteken; repeteren; studeren; verwerven
unterrichten bijbrengen; doceren; leren; onderrichten; onderwijzen inlichten; lesgeven; onderrichten; voorlichten
unterweisen bijbrengen; doceren; leren; onderrichten; onderwijzen inlichten; lesgeven; onderrichten; voorlichten

Related Words for "onderwijzen":


Wiktionary Translations for onderwijzen:

onderwijzen
verb
  1. scholing verzorgen voor iemand

Cross Translation:
FromToVia
onderwijzen lehren; beibringen teach — to pass on knowledge
onderwijzen lernen; lehren; belehren; instruieren; unterrichten; unterweisen apprendreacquérir une connaissance ou un savoir-faire.