Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. scheer:
  2. scheren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for scheer from Dutch to German

scheer:

scheer [de ~] nomen

  1. de scheer (uitstekende rots; rif; klip)
    die Klippe; die Felswand; die Felsenwand

Translation Matrix for scheer:

NounRelated TranslationsOther Translations
Felsenwand klip; rif; scheer; uitstekende rots bergwand; klif; rotswand; steile bodemverheffing
Felswand klip; rif; scheer; uitstekende rots bergwand; klif; rotswand; steile bodemverheffing
Klippe klip; rif; scheer; uitstekende rots belemmering; beletsel; hindernis; klif; klip; obstakel; steile bodemverheffing

Related Words for "scheer":


scheren:

scheren verb (scheer, scheert, scheerde, scheerden, geschoren)

  1. scheren
    rasieren
    • rasieren verb (rasiere, rasierst, rasiert, rasierte, rasiertet, rasiert)

Conjugations for scheren:

o.t.t.
  1. scheer
  2. scheert
  3. scheert
  4. scheren
  5. scheren
  6. scheren
o.v.t.
  1. scheerde
  2. scheerde
  3. scheerde
  4. scheerden
  5. scheerden
  6. scheerden
v.t.t.
  1. heb geschoren
  2. hebt geschoren
  3. heeft geschoren
  4. hebben geschoren
  5. hebben geschoren
  6. hebben geschoren
v.v.t.
  1. had geschoren
  2. had geschoren
  3. had geschoren
  4. hadden geschoren
  5. hadden geschoren
  6. hadden geschoren
o.t.t.t.
  1. zal scheren
  2. zult scheren
  3. zal scheren
  4. zullen scheren
  5. zullen scheren
  6. zullen scheren
o.v.t.t.
  1. zou scheren
  2. zou scheren
  3. zou scheren
  4. zouden scheren
  5. zouden scheren
  6. zouden scheren
en verder
  1. ben geschoren
  2. bent geschoren
  3. is geschoren
  4. zijn geschoren
  5. zijn geschoren
  6. zijn geschoren
diversen
  1. scheer!
  2. scheert!
  3. geschoren
  4. scherende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for scheren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
rasieren scheren

Related Words for "scheren":


Wiktionary Translations for scheren:

scheren
verb
  1. met een schaar of mes de huid van haar ontdoen
  2. zich de baard kort afsnijden
  3. rakelings over een oppervlak bewegen
scheren
verb
  1. sich oder jemand anderem die Haare oder Barthaare abschneiden

Cross Translation:
FromToVia
scheren rasieren shave — to remove hair from
scheren scheren shear — to remove the fleece from a sheep
scheren scheren; abscheren; schneiden; abschneiden découpercouper par morceaux une pièce de viande ou détacher un à un les membres d’une pièce de volaille, de gibier.
scheren barbieren; rasieren raser — Traductions à trier suivant le sens
scheren scheren; abscheren; schneiden; abschneiden tondrecouper à ras la laine ou le poil des bêtes.