Dutch

Detailed Translations for doel from Dutch to German

doel:

doel [het ~] nomen

  1. het doel (doeleinde; inzet; streven)
    Ziel; der Zweck; die Zielsetzung
  2. het doel (zin; nut)
    der Sinn; die Bedeutung
  3. het doel (mikpunt; doelwit)
    Ziel; der Zielpunkt; die Zielscheibe
  4. het doel (einddoel)
    Endziel; der Endzweck
  5. het doel (reisbestemming; bestemming; eindpunt)
    die Bestimmung; die Reisebestimmung; Ziel
  6. het doel (beogen; streven; pogen; )
    Anstreben; Beabsichtigen; die Anstrebung; Erstreben; Bezwecken
  7. het doel
    Ziel
    • Ziel [das ~] nomen
  8. het doel
    der Zielwert

Translation Matrix for doel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anstreben aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
Anstrebung aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
Beabsichtigen aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
Bedeutung doel; nut; zin afmeting; bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; dimensie; formaat; grootte; inhoud; maat; mate; omvang; waarde; zin
Bestimmung bestemming; doel; eindpunt; reisbestemming afspraak; akkoord; bepaling; besluit; besluiten; bestemming; constatering; determinatie; discipline; dwang; eindhalte; eindpunt; eindstation; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; overeenkomst; raadsbesluit; regel; regeling; reglement; schikking; tucht; uiteindelijke doel; vaststelling; voorschrift; wet
Bezwecken aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
Endziel doel; einddoel doel bij voetbalwedstrijd; doelwit; goal
Endzweck doel; einddoel intentie; moedwil; voornemen
Erstreben aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
Reisebestimmung bestemming; doel; eindpunt; reisbestemming
Sinn doel; nut; zin baat; bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; geest; gewin; inhoud; nut; nuttigheid; profijt; strekking; teneur; winst
Ziel bestemming; doel; doeleinde; doelwit; eindpunt; inzet; mikpunt; reisbestemming; streven doel bij voetbalwedstrijd; doel-; doelstelling; doelvoorziening; doelwit; einde; eindpaal; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; goal; intentie; meet; moedwil; voornemen
Zielpunkt doel; doelwit; mikpunt
Zielscheibe doel; doelwit; mikpunt doel bij voetbalwedstrijd; doelschijf; doelwit; goal; huiduitslag; schietschijf; uitslag
Zielsetzung doel; doeleinde; inzet; streven doelstelling
Zielwert doel richtgetal
Zweck doel; doeleinde; inzet; streven doel bij voetbalwedstrijd; doelwit; goal; intentie; moedwil; voornemen

Related Words for "doel":


Synonyms for "doel":


Related Definitions for "doel":

  1. wat je wilt bereiken1
    • mijn doel is: een eigen zaak1
  2. plek waar de bal in moet tijdens het voetbalspel1
    • dat was een schot op het doel1

Wiktionary Translations for doel:

doel
noun
  1. kein Plural: Sinn oder Beweggrund den eine Handlung, ein Vorgang oder eine andere Maßnahme haben soll
  2. Ziel, das mit einer Handlung, mit einem Vorgang oder mit einer sonstigen Maßnahme erreicht werden soll; Funktion, der etwas dienen soll
  3. Objekt, das von einem Geschoss getroffen werden soll
  4. Ausrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung

Cross Translation:
FromToVia
doel Ziel aim — Intention; purpose
doel Ziel aim — point intended to be hit
doel Sache cause — goal, aim, principle
doel Ziel goal — result one is attempting to achieve
doel Tor goal — in many sports, an area into which the players attempt to put an object
doel Ziel objective — goal
doel Zweck; Ziel purpose — target
doel Ziel; Sinn; Zweck but — Objectif.
doel Tor but — Cage dans laquelle on doit mettre la balle pour marquer.
doel Absicht; Plan; Ziel; Zweck dessein — Intention d’exécuter quelque chose (sens général)
doel Absicht; Plan; Äußerung; Ausspruch proposparole échanger dans la conversation.

doel form of doelen:

doelen verb (doel, doelt, doelde, doelden, gedoeld)

  1. doelen
    zielen
    • zielen verb (ziele, zielst, zielt, zielte, zieltet, gezielt)

Conjugations for doelen:

o.t.t.
  1. doel
  2. doelt
  3. doelt
  4. doelen
  5. doelen
  6. doelen
o.v.t.
  1. doelde
  2. doelde
  3. doelde
  4. doelden
  5. doelden
  6. doelden
v.t.t.
  1. heb gedoeld
  2. hebt gedoeld
  3. heeft gedoeld
  4. hebben gedoeld
  5. hebben gedoeld
  6. hebben gedoeld
v.v.t.
  1. had gedoeld
  2. had gedoeld
  3. had gedoeld
  4. hadden gedoeld
  5. hadden gedoeld
  6. hadden gedoeld
o.t.t.t.
  1. zal doelen
  2. zult doelen
  3. zal doelen
  4. zullen doelen
  5. zullen doelen
  6. zullen doelen
o.v.t.t.
  1. zou doelen
  2. zou doelen
  3. zou doelen
  4. zouden doelen
  5. zouden doelen
  6. zouden doelen
diversen
  1. doel!
  2. doelt!
  3. gedoeld
  4. doelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zielen doelen in een bep. richting plaatsen; mikken; richten

Related Words for "doelen":


Related Translations for doel