Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. chassis:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for chassis from Dutch to German

chassis:

chassis [de ~] nomen, plural

  1. de chassis (onderstel)
    Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Chassis
  2. de chassis (geraamte)
    Chassis; Fahrgestell; der Fensterrahmen; der Rahmen; Gerüst; Gestell

Translation Matrix for chassis:

NounRelated TranslationsOther Translations
Chassis chassis; geraamte; onderstel
Fahrgestell chassis; geraamte; onderstel landingsgestel; onderstel; poot; staander; voet
Fensterrahmen chassis; geraamte kozijn; raamkozijn; vensterkader; vensterkozijn
Fußgestell chassis; onderstel driepoot; onderstel; poot; staander; voet
Gerüst chassis; geraamte botten; casco; frame; gebeente; geraamte; kerngedachte; latwerk; raamwerk; rek; skelet; stellage; stelling; vliegtuigromp
Gestell chassis; geraamte; onderstel brilmontuur; driepoot; droogrek; fitting; frame; geraamte; heugelstang; karkas; latwerk; montuur; onderstel; poot; raamwerk; rek; schoor; schraag; skelet; staander; statief; stellage; stelling; voet
Rahmen chassis; geraamte frame; geraamte; kader; lijst; omlijsting; omranding; raam; raamwerk; rand; skelet

Wiktionary Translations for chassis:

chassis
noun
  1. Vorrichtung, die für etwas zur Befestigung bzw. als Träger dient