Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. vocht:
  2. vechten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vocht from Dutch to Swedish

vocht:

vocht [de ~] nomen

  1. de vocht (vloeistof; nat)
    vätska
  2. de vocht (vochtigheid; nattigheid)
    fuktighet; väta; imma

Translation Matrix for vocht:

NounRelated TranslationsOther Translations
fuktighet nattigheid; vocht; vochtigheid humiditeit; klamheid; natheid; nattigheid; vochtigheid
imma nattigheid; vocht; vochtigheid uitwaseming; verdamping; wasem; zichtbare damp
väta nattigheid; vocht; vochtigheid natheid; nattigheid; vochtigheid
vätska nat; vloeistof; vocht

Related Words for "vocht":

  • vochtten, vochten

Wiktionary Translations for vocht:


Cross Translation:
FromToVia
vocht fukt; fuktighet moisture — a moderate degree of wetness

vechten:

vechten verb (vecht, vocht, vochten, gevochten)

  1. vechten (knokken; bakkeleien; duelleren; kampen; matten)
    slåss; gräla; gruffas
    • slåss verb (slåss igen, slogs igen, slagits)
    • gräla verb (grälar, grälade, grälat)
    • gruffas verb (gruffas, gruffades, gruffats)
  2. vechten (strijd voeren; strijden; kampen)
    fortsätta kämpa
  3. vechten (matten; strijden; knokken)
    strida; kämpa
    • strida verb (strider, stred, stridit)
    • kämpa verb (kämpar, kämpade, kämpat)

Conjugations for vechten:

o.t.t.
  1. vecht
  2. vecht
  3. vecht
  4. vechten
  5. vechten
  6. vechten
o.v.t.
  1. vocht
  2. vocht
  3. vocht
  4. vochten
  5. vochten
  6. vochten
v.t.t.
  1. heb gevochten
  2. hebt gevochten
  3. heeft gevochten
  4. hebben gevochten
  5. hebben gevochten
  6. hebben gevochten
v.v.t.
  1. had gevochten
  2. had gevochten
  3. had gevochten
  4. hadden gevochten
  5. hadden gevochten
  6. hadden gevochten
o.t.t.t.
  1. zal vechten
  2. zult vechten
  3. zal vechten
  4. zullen vechten
  5. zullen vechten
  6. zullen vechten
o.v.t.t.
  1. zou vechten
  2. zou vechten
  3. zou vechten
  4. zouden vechten
  5. zouden vechten
  6. zouden vechten
diversen
  1. vecht!
  2. vecht!
  3. gevochten
  4. vechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vechten [znw.] nomen

  1. vechten (strijden)

Translation Matrix for vechten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fajtande strijden; vechten onderlinge strijd
fäktande strijden; vechten
strida geschil; kwestie; ruzie; twist
VerbRelated TranslationsOther Translations
fortsätta kämpa kampen; strijd voeren; strijden; vechten
gruffas bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
gräla bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bakkeleien; bekvechten; hakketakken; in onmin geraken; kiften; kijven; krakelen; ruzie hebben; ruzie maken; ruzieën; ruziën; twisten; uitbrander geven
kämpa knokken; matten; strijden; vechten de strijd aanbinden; met iemand worstelen; strijden tegen; touwtrekken; vechten tegen; worstelen
slåss bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten een strijd houden; frezen; kleine gevechten leveren; schermutselen
strida knokken; matten; strijden; vechten aanvechten; bestrijden; betwisten
- strijden

Synonyms for "vechten":


Related Definitions for "vechten":

  1. elkaar aanpakken met vuisten, wapens, of andere middelen1
    • de soldaten vechten tegen de vijand1
  2. je ergens voor inspannen1
    • hij vecht voor een eigen zaak1

Wiktionary Translations for vechten:


Cross Translation:
FromToVia
vechten kämpa; slåss; strida fight — to contend in physical conflict
vechten kämpa; slåss; strida bataillerlivrer de petits combats.
vechten kämpa; slåss; strida combattreattaquer son ennemi, ou en soutenir l’attaque.
vechten kämpa; slåss; strida lutter — Traductions à trier

Related Translations for vocht