Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. reinigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for reinigen from Dutch to Swedish

reinigen:

reinigen [znw.] nomen

  1. reinigen (wassen; wassing)
    rengöring
  2. reinigen (schoonmaken; schoonmaak; reiniging; )
    städning; putsning; rensning; rengöring
  3. reinigen (reiniging; schoonmaak; schoonmaken; )
    rensning; rengöring

reinigen verb (reinig, reinigt, reinigde, reinigden, gereinigd)

  1. reinigen (in zedelijk opzicht zuiveren; kuisen; klaren; louteren)
    uppklara; rensa
    • uppklara verb (uppklarar, uppklarade, uppklarat)
    • rensa verb (rensar, rensade, rensat)
  2. reinigen (schoonmaken; zuiveren; schoonpoetsen)
    rengöra
    • rengöra verb (rengör, rengjorde, rengjort)
  3. reinigen (uitmesten; opruimen; schoonmaken; uitruimen)
    städa ur
    • städa ur verb (städar ur, städade ur, städat ur)

Conjugations for reinigen:

o.t.t.
  1. reinig
  2. reinigt
  3. reinigt
  4. reinigen
  5. reinigen
  6. reinigen
o.v.t.
  1. reinigde
  2. reinigde
  3. reinigde
  4. reinigden
  5. reinigden
  6. reinigden
v.t.t.
  1. heb gereinigd
  2. hebt gereinigd
  3. heeft gereinigd
  4. hebben gereinigd
  5. hebben gereinigd
  6. hebben gereinigd
v.v.t.
  1. had gereinigd
  2. had gereinigd
  3. had gereinigd
  4. hadden gereinigd
  5. hadden gereinigd
  6. hadden gereinigd
o.t.t.t.
  1. zal reinigen
  2. zult reinigen
  3. zal reinigen
  4. zullen reinigen
  5. zullen reinigen
  6. zullen reinigen
o.v.t.t.
  1. zou reinigen
  2. zou reinigen
  3. zou reinigen
  4. zouden reinigen
  5. zouden reinigen
  6. zouden reinigen
en verder
  1. ben gereinigd
  2. bent gereinigd
  3. is gereinigd
  4. zijn gereinigd
  5. zijn gereinigd
  6. zijn gereinigd
diversen
  1. reinig!
  2. reinigt!
  3. gereinigd
  4. reinigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reinigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
putsning kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering bordgarneersel
rengöring kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; wassen; wassing; zuivering
rensa schoonmaakbeurt; wegruimen
rensning kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering verwijderen
städning kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering schoonmaakwerk; schrobben
VerbRelated TranslationsOther Translations
rengöra reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afspoelen; bergen; opruimen; schoon maken
rensa in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen bergen; leeghalen; opruimen; opschonen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen; verrekenen
städa ur opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
uppklara in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen
- schoonmaken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
rensa Opschonen

Synonyms for "reinigen":


Antonyms for "reinigen":


Related Definitions for "reinigen":

  1. het vuil eraf halen, wassen of poetsen1
    • moet je deze kleren niet reinigen?1

Wiktionary Translations for reinigen:


Cross Translation:
FromToVia
reinigen städa clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
reinigen rena purify — cleanse something of impurities
reinigen luttra; rena; rengöra; rensa; sovra purifierrendre pur, ôter ce qu’il y a d’impur, de grossier, d’étranger.

External Machine Translations: