Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gekwetst:
  2. kwetsen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gekwetst from Dutch to Swedish

gekwetst:


gekwetst form of kwetsen:

kwetsen verb (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)

  1. kwetsen (krenken)
    skada; slå; såra; göra illa
    • skada verb (skadar, skadade, skadat)
    • slå verb (slår, slog, slagit)
    • såra verb (sårar, sårade, sårat)
    • göra illa verb (gör illa, gjorde illa, gjort illa)
  2. kwetsen (grieven; pijn doen; krenken; zeer doen)
    såra; kränka
    • såra verb (sårar, sårade, sårat)
    • kränka verb (kränker, kränkte, kränkt)
  3. kwetsen (verwonden; blesseren; bezeren; schaden)
    skada; såra
    • skada verb (skadar, skadade, skadat)
    • såra verb (sårar, sårade, sårat)

Conjugations for kwetsen:

o.t.t.
  1. kwets
  2. kwetst
  3. kwetst
  4. kwetsen
  5. kwetsen
  6. kwetsen
o.v.t.
  1. kwetste
  2. kwetste
  3. kwetste
  4. kwetsten
  5. kwetsten
  6. kwetsten
v.t.t.
  1. heb gekwetst
  2. hebt gekwetst
  3. heeft gekwetst
  4. hebben gekwetst
  5. hebben gekwetst
  6. hebben gekwetst
v.v.t.
  1. had gekwetst
  2. had gekwetst
  3. had gekwetst
  4. hadden gekwetst
  5. hadden gekwetst
  6. hadden gekwetst
o.t.t.t.
  1. zal kwetsen
  2. zult kwetsen
  3. zal kwetsen
  4. zullen kwetsen
  5. zullen kwetsen
  6. zullen kwetsen
o.v.t.t.
  1. zou kwetsen
  2. zou kwetsen
  3. zou kwetsen
  4. zouden kwetsen
  5. zouden kwetsen
  6. zouden kwetsen
en verder
  1. ben gekwetst
  2. bent gekwetst
  3. is gekwetst
  4. zijn gekwetst
  5. zijn gekwetst
  6. zijn gekwetst
diversen
  1. kwets!
  2. kwetst!
  3. gekwetst
  4. kwetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kwetsen [het ~] nomen

  1. het kwetsen (beschadigen)
    skada

Translation Matrix for kwetsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
göra illa pijn doen; zeer doen
skada beschadigen; kwetsen afbreuk; averij; belediging; benadeling; beschadiging; blessure; grief; het verliezen; krenking; kwetsuur; laster; letsel; nadeel; oneer; schade; schadepost; schande; smaad; verlies; verliespost; verwonding; wond
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
göra illa krenken; kwetsen aandoen; benadelen; duperen; in elkaar slaan; knauwen; kwaad doen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
kränka grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen kwaad doen; misdrijven
skada bezeren; blesseren; krenken; kwetsen; schaden; verwonden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; deren; duperen; folteren; knauwen; kwellen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn voor; onteren; ontwijden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; zeer doen
slå krenken; kwetsen bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; hard slaan; hengsten; maaien; meppen; rammen; slaan; timmeren; toeslaan
såra bezeren; blesseren; grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; schaden; verwonden; zeer doen beschadigen; schaden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skada helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig

Wiktionary Translations for kwetsen:


Cross Translation:
FromToVia
kwetsen såra hurt — to cause physical pain and/or injury
kwetsen skada; såra wound — hurt or injure
kwetsen såra wound — hurt (someone's feelings)
kwetsen såra verletzen — jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden
kwetsen såra verletzen — jemanden psychische Wunden zufügen, kränken
kwetsen såra blesserfrapper d’un coup qui fait une contusion, une plaie, une fracture.
kwetsen knacka; banka; drabba; slå heurterentrer brusquement en contact.
kwetsen plåga vexer — Froisser