Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gefabriceerd:
  2. fabriceren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gefabriceerd from Dutch to Swedish

gefabriceerd:

gefabriceerd adj

  1. gefabriceerd (bedacht)

Translation Matrix for gefabriceerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
påhittad bedacht; gefabriceerd
påhittat bedacht; gefabriceerd bedacht; denkbeeldig; fantastisch; fictief; gefantaseerd; gefingeerd; illusoir; imaginair; verzonnen

gefabriceerd form of fabriceren:

fabriceren [znw.] nomen

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken; aanmaken)

fabriceren verb (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; maken; voortbrengen)
    göra; producera; fabricera
    • göra verb (gör, gjorde, gjort)
    • producera verb (producerar, producerade, producerat)
    • fabricera verb (fabricerar, fabricerade, fabricerat)

Conjugations for fabriceren:

o.t.t.
  1. fabriceer
  2. fabriceert
  3. fabriceert
  4. fabriceren
  5. fabriceren
  6. fabriceren
o.v.t.
  1. fabriceerde
  2. fabriceerde
  3. fabriceerde
  4. fabriceerden
  5. fabriceerden
  6. fabriceerden
v.t.t.
  1. heb gefabriceerd
  2. hebt gefabriceerd
  3. heeft gefabriceerd
  4. hebben gefabriceerd
  5. hebben gefabriceerd
  6. hebben gefabriceerd
v.v.t.
  1. had gefabriceerd
  2. had gefabriceerd
  3. had gefabriceerd
  4. hadden gefabriceerd
  5. hadden gefabriceerd
  6. hadden gefabriceerd
o.t.t.t.
  1. zal fabriceren
  2. zult fabriceren
  3. zal fabriceren
  4. zullen fabriceren
  5. zullen fabriceren
  6. zullen fabriceren
o.v.t.t.
  1. zou fabriceren
  2. zou fabriceren
  3. zou fabriceren
  4. zouden fabriceren
  5. zouden fabriceren
  6. zouden fabriceren
en verder
  1. is gefabriceerd
  2. zijn gefabriceerd
diversen
  1. fabriceer!
  2. fabriceert!
  3. gefabriceerd
  4. fabricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fabriceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabricage; fabrikaat; maaksel; maken; product; productie; vervaardiging
göra toedoen
hopmontering aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
hopsättning aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen voorjokken; voorliegen
göra fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
producera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen

Wiktionary Translations for fabriceren:


Cross Translation:
FromToVia
fabriceren göra fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.