Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aftappen:


Dutch

Detailed Translations for aftappen from Dutch to Swedish

aftappen:

aftappen verb (tap af, tapt af, tapte af, tapten af, afgetapt)

  1. aftappen (tappen)
    tappa; avtappa; tappa av
    • tappa verb (tappar, tappade, tappat)
    • avtappa verb (avtappar, avtappade, avtappat)
    • tappa av verb (tappar av, tappade av, tappat av)

Conjugations for aftappen:

o.t.t.
  1. tap af
  2. tapt af
  3. tapt af
  4. tappen af
  5. tappen af
  6. tappen af
o.v.t.
  1. tapte af
  2. tapte af
  3. tapte af
  4. tapten af
  5. tapten af
  6. tapten af
v.t.t.
  1. heb afgetapt
  2. hebt afgetapt
  3. heeft afgetapt
  4. hebben afgetapt
  5. hebben afgetapt
  6. hebben afgetapt
v.v.t.
  1. had afgetapt
  2. had afgetapt
  3. had afgetapt
  4. hadden afgetapt
  5. hadden afgetapt
  6. hadden afgetapt
o.t.t.t.
  1. zal aftappen
  2. zult aftappen
  3. zal aftappen
  4. zullen aftappen
  5. zullen aftappen
  6. zullen aftappen
o.v.t.t.
  1. zou aftappen
  2. zou aftappen
  3. zou aftappen
  4. zouden aftappen
  5. zouden aftappen
  6. zouden aftappen
diversen
  1. tap af!
  2. tapt af!
  3. afgetapt
  4. aftappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aftappen [znw.] nomen

  1. aftappen
    dränering

Translation Matrix for aftappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dränering aftappen drainage; drooglegging; ontwatering; spuiïng; wegvloeisel
VerbRelated TranslationsOther Translations
avtappa aftappen; tappen biertappen; tappen
tappa aftappen; tappen biertappen; bottelen; kwijt raken; tappen; verliezen; verloren gaan
tappa av aftappen; tappen biertappen; tappen