Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanwezigheid:
  2. aanwezig:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanwezigheid from Dutch to Swedish

aanwezigheid:

aanwezigheid [de ~ (v)] nomen

  1. de aanwezigheid (bijzijn; tegenwoordigheid)
  2. de aanwezigheid (presentie)
    närvaro

Translation Matrix for aanwezigheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
bevittning aanwezigheid; bijzijn; tegenwoordigheid
i närvarande av aanwezigheid; bijzijn; tegenwoordigheid
närvaro aanwezigheid; presentie opwachting

Related Words for "aanwezigheid":


Wiktionary Translations for aanwezigheid:


Cross Translation:
FromToVia
aanwezigheid närvaro presence — fact or condition of being present
aanwezigheid närvaro présenceexistence d’une personne dans un lieu donner.

aanwezig:


Translation Matrix for aanwezig:

NounRelated TranslationsOther Translations
present aardigheid; cadeau; geschenk; kado; present; presentje
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- present
ModifierRelated TranslationsOther Translations
i lager aanwezig; in voorraad; op voorraad; voorhanden; voorradig
present aanwezig; present!; tegenwoordig

Related Words for "aanwezig":


Synonyms for "aanwezig":


Antonyms for "aanwezig":


Related Definitions for "aanwezig":

  1. wie ergens is1
    • alle leerlingen waren aanwezig vandaag1

Wiktionary Translations for aanwezig:

aanwezig
adjective
  1. tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)

Cross Translation:
FromToVia
aanwezig närvarande present — in the immediate vicinity
aanwezig närvarande présent — Là où l’on est

Related Translations for aanwezigheid