Summary


Dutch

Detailed Translations for vlucht from Dutch to French

vlucht:

vlucht [de ~] nomen

  1. de vlucht (vliegtocht; vliegreis)
    le voyage en avion; le vol; la croisière aérienne

Translation Matrix for vlucht:

NounRelated TranslationsOther Translations
croisière aérienne vliegreis; vliegtocht; vlucht vliegreisje; vliegtocht; vliegtochtje
vol vliegreis; vliegtocht; vlucht beroving; diefstal; fraude; malversatie; onregelmatigheden; ontvreemding; roof; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; vliegreisje; vliegtocht; vliegtochtje; zwendel
voyage en avion vliegreis; vliegtocht; vlucht luchtreis

Related Words for "vlucht":


Wiktionary Translations for vlucht:

vlucht
noun
  1. het zich door luchtruim bewegen
    • vluchtvol
vlucht
noun
  1. action de l’oiseau qui s’élance pour prendre son vol.
  2. Action de fuir
  3. mouvement des oiseaux et de divers animaux, qui se soutiennent et avancent dans l’air au moyen de leurs ailes.

Cross Translation:
FromToVia
vlucht vol flight — act of flying
vlucht vol FlugFortbewegung eines Körpers durch die Luft durch Ausnutzung der Gesetze der Aerodynamik

vluchten:

vluchten verb (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)

  1. vluchten (ontvluchten; wegkomen; weglopen; )
    fuir; filer; partir en courant; ficher le camp; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; lever l'ancre
    • fuir verb (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • filer verb (file, files, filons, filez, )
    • s'enfuir verb
    • s'évader verb
  2. vluchten (vlieden; wegvluchten)
    fuir; couler; s'enfuir; s'écouler
    • fuir verb (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • couler verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • s'enfuir verb
    • s'écouler verb
  3. vluchten (wegvluchten; ontvluchten; ontsnappen; uitwijken; ontkomen)
    fuir; s'enfuir
    • fuir verb (fuis, fuit, fuyons, fuyez, )
    • s'enfuir verb

Conjugations for vluchten:

o.t.t.
  1. vlucht
  2. vlucht
  3. vlucht
  4. vluchten
  5. vluchten
  6. vluchten
o.v.t.
  1. vluchtte
  2. vluchtte
  3. vluchtte
  4. vluchtten
  5. vluchtten
  6. vluchtten
v.t.t.
  1. ben gevlucht
  2. bent gevlucht
  3. is gevlucht
  4. zijn gevlucht
  5. zijn gevlucht
  6. zijn gevlucht
v.v.t.
  1. was gevlucht
  2. was gevlucht
  3. was gevlucht
  4. waren gevlucht
  5. waren gevlucht
  6. waren gevlucht
o.t.t.t.
  1. zal vluchten
  2. zult vluchten
  3. zal vluchten
  4. zullen vluchten
  5. zullen vluchten
  6. zullen vluchten
o.v.t.t.
  1. zou vluchten
  2. zou vluchten
  3. zou vluchten
  4. zouden vluchten
  5. zouden vluchten
  6. zouden vluchten
diversen
  1. vlucht!
  2. vlucht!
  3. gevlucht
  4. vluchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vluchten:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbRelated TranslationsOther Translations
couler vlieden; vluchten; wegvluchten afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vloeien; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegzinken; zakken; zinken
ficher le camp ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; inrukken; met de noorderzon vertrekken; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken
filer ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; draven; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; galopperen; hard rennen; hardlopen; hem smeren; hollen; ladderen; met de noorderzon vertrekken; opjagen; pezen; racen; rennen; schaduwen; snellen; spoeden; sprinten; van huis weglopen; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken; zoeven
fuir ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken deserteren; het leger ontvluchten; losbreken; ontduiken; ontlopen; ontwijken; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vermijden; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkrijgen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich met geweld losbreken
lever l'ancre ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken afvaren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; uitvaren; van wal gaan
partir en courant ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven
réussir à sortir ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken wegkomen
s'enfuir ontglippen; ontkomen; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitwijken; vlieden; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heenkomen; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; ontvlieden; uitwijken voor iets; van huis weglopen; weghaasten; weghollen; wegijlen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken
s'échapper ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; floepen; glippen; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; over het hoofd zien; uitwijken voor iets; van huis weglopen; wegglippen; weglopen; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken
s'écouler vlieden; vluchten; wegvluchten aflopen; afvloeien; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; lopen; stromen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vloeien; voorbijgaan; wegstromen; wegvloeien
s'évader ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; uitwijken voor iets; wegkrijgen; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken
OtherRelated TranslationsOther Translations
s'écouler uitkomen; uitstromen

Related Words for "vluchten":


Related Definitions for "vluchten":

  1. snel weggaan om te ontkomen1
    • deze mensen zijn gevlucht voor de oorlog1

Wiktionary Translations for vluchten:


Cross Translation:
FromToVia
vluchten → s'enfuir flee — to run away; to escape
vluchten → s'enfuir run away — to flee by running
vluchten déguerpir skedaddle — move or run away quickly
vluchten fuir; enfuir fliehen — schnelles verlassen eines Ortes beispielsweise aufgrund befürchteter Gefahr

External Machine Translations:

Related Translations for vlucht