Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitrazen:


Dutch

Detailed Translations for uitrazen from Dutch to French

uitrazen:

uitrazen verb (raas uit, raast uit, raaste uit, raasten uit, uitgeraast)

  1. uitrazen (uitwoeden)

Conjugations for uitrazen:

o.t.t.
  1. raas uit
  2. raast uit
  3. raast uit
  4. razen uit
  5. razen uit
  6. razen uit
o.v.t.
  1. raaste uit
  2. raaste uit
  3. raaste uit
  4. raasten uit
  5. raasten uit
  6. raasten uit
v.t.t.
  1. heb uitgeraast
  2. hebt uitgeraast
  3. heeft uitgeraast
  4. hebben uitgeraast
  5. hebben uitgeraast
  6. hebben uitgeraast
v.v.t.
  1. had uitgeraast
  2. had uitgeraast
  3. had uitgeraast
  4. hadden uitgeraast
  5. hadden uitgeraast
  6. hadden uitgeraast
o.t.t.t.
  1. zal uitrazen
  2. zult uitrazen
  3. zal uitrazen
  4. zullen uitrazen
  5. zullen uitrazen
  6. zullen uitrazen
o.v.t.t.
  1. zou uitrazen
  2. zou uitrazen
  3. zou uitrazen
  4. zouden uitrazen
  5. zouden uitrazen
  6. zouden uitrazen
en verder
  1. ben uitgeraast
  2. bent uitgeraast
  3. is uitgeraast
  4. zijn uitgeraast
  5. zijn uitgeraast
  6. zijn uitgeraast
diversen
  1. raas uit!
  2. raast uit!
  3. uitgeraast
  4. uitrazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitrazen [znw.] nomen

  1. uitrazen
    l'apaisement

Translation Matrix for uitrazen:

NounRelated TranslationsOther Translations
apaisement uitrazen geruststelling; kalmering
VerbRelated TranslationsOther Translations
s'apaiser uitrazen; uitwoeden afkoelen; koel worden; luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verstillen; verstommen; wegsterven
se calmer uitrazen; uitwoeden bezinken; kalmeren; luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven