Summary


Dutch

Detailed Translations for tehuis from Dutch to French

tehuis:

tehuis [het ~] nomen

  1. het tehuis (huisvesting; accommodatie; verblijfplaats; )
    l'accommodation; le logement; l'hébergement; le domicile; l'habitation; l'abri; le gîte; le foyer; l'hospice; la maison d'accueil

Translation Matrix for tehuis:

NounRelated TranslationsOther Translations
abri accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats abri; accommodatie; afdak; asiel; beschutsel; beschutting; haven; hoek; hospitium; huisvesting; luifel; onderbrenging; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; retraitehuis; rustpunt; schuilhoek; schuilkelder; schuilplaats; stek; toevlucht; toevluchthaven; toevluchtsoord; tramhuisje; uitwijkplaats; verbergplaats; vluchthaven; vluchtoord; wachthuisje; wijkplaats
accommodation accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats aanpassing; accommodatie; bijstelling; onderbrenging; onderdak
domicile accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats domicilie; huis; residentie; thuis; verblijf; vestigingsplaats; woning; woonhuis; woonplaats
foyer accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats asiel; brandhaard; brandpunt; broeinest; eigen haard; focus; fornuis; foyer; haard; haardstede; haardstee; haardvuur; hal; hospitium; huis; koffiekamer; ontvangstruimte; opvangcentrum; receptiekamer; residentie; salon; stookgelegenheid; stookinrichting; stookplaats; thuis; verblijf; vuurhaard; woning; woonhuis
gîte accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats hazenleger; hol; hol van een dier; lager; leger; schuilplaats; slaapverblijf; slaapvertrek; slagzij
habitation accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats bewoning; huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis
hospice accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats asiel; doorgangshuis; hospitium; opvangcentrum
hébergement accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats accommodatie; gasthuis; herberg; hosting; huisvesting; logement; onderbrenging; onderdak; onderkomen
logement accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats accommodatie; gasthuis; herberg; huis; huisvesting; logement; logies; onderbrenging; onderdak; onderkomen; overnachting; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis
maison d'accueil accommodatie; behuizing; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats asiel; doorgangshuis; hospitium; opvangcentrum

Related Words for "tehuis":

  • tehuizen

Wiktionary Translations for tehuis:

tehuis
noun
  1. vaste verblijfplaats