Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. nieuweling:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nieuweling from Dutch to French

nieuweling:

nieuweling [de ~ (m)] nomen

  1. de nieuweling (nieuwkomer)
    le bizuth; le débutant; le blanc-bec; le bleu; le nouveau; le novice; la débutante

Translation Matrix for nieuweling:

NounRelated TranslationsOther Translations
bizuth nieuweling; nieuwkomer eerstejaars; eerstejaars student; foet; groentje; nieuwkomer
blanc-bec nieuweling; nieuwkomer blaag; snotaap; snotneus
bleu nieuweling; nieuwkomer buil; bult; eerstejaars; eerstejaars student; foet; groentje; kneuswond; kneuzing; lafaard; lafbek; letsel; melkmuil; overall
débutant nieuweling; nieuwkomer aspirant; beginneling; beginnelinge; beginner; debutant; debutante
débutante nieuweling; nieuwkomer beginster; debutant; debutante
nouveau nieuweling; nieuwkomer eerstejaars; eerstejaars student; foet; groentje; nieuwkomer
novice nieuweling; nieuwkomer broekie; broekvent; kajuitsjongen; kereltje; scheepsjongen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bleu blauw
nouveau allernieuwste; geavanceerde; laatste; nieuw; nieuwe; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; pas gekocht

Related Words for "nieuweling":

  • nieuwelingen

Wiktionary Translations for nieuweling:


Cross Translation:
FromToVia
nieuweling bleu; novice fledgling — inexperienced person
nieuweling débutant; béotien; néophyte newbie — new (inexperienced) user or participant
nieuweling amateur; dilettante Dilettant — Liebhaber von etwas ohne professionelle Kenntnisse (heute meist abwertend gebraucht)
nieuweling novice Novizeübertragen: Person, die neu in einem bestimmten Gebiet ist und noch keine besonderen Erfahrungen gesammelt hat