Summary


Dutch

Detailed Translations for knecht from Dutch to French

knecht:

knecht [de ~ (m)] nomen

  1. de knecht (bediende)
    le serviteur; le valet; le domestique; le garçon
  2. de knecht (dienstknecht; dienaar)
    le domestique
  3. de knecht (hulpje)
    le valet; l'aide; le valet de ferme; le domestique; le valet de chambre
  4. de knecht (boerenknecht)

Translation Matrix for knecht:

NounRelated TranslationsOther Translations
aide hulpje; knecht aanknopingspunt; aanwijzing; assistent; assistentie; bijstand; dienstbetoon; dienstverlening; handreiking; helper; hulp; hulpbetoon; hulppersoneel; hulpvaardige; hulpverlening; maatschappelijk werk; medewerking; onderhoudsdienst; ondersteuning; secondant; service; steun; steunpilaar; support; toeverlaat
domestique bediende; dienaar; dienstknecht; hulpje; knecht assistent; butler; dienstbode; dienstmeisje; helper; herenknecht; huisbediende; huisjongen; huisknecht; hulp; hulp in de huishouding; kamerbediende; kamerdienaar; lakei; livreiknecht; mens; menselijk wezen; schoonmaakster; secondant; werkster
garçon bediende; knecht jongmaat; kelner; leerknecht; maatje; ober; pupil; tafelbediende
ouvrier agricole boerenknecht; knecht landarbeider
serviteur bediende; knecht assistent; helper; hulp; secondant
valet bediende; hulpje; knecht assistent; butler; helper; herenknecht; hulp; kamerbediende; kamerdienaar; knechtje; lakei; livreiknecht; schildersknecht; secondant
valet de chambre hulpje; knecht butler; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; lakei; livreiknecht
valet de ferme boerenknecht; hulpje; knecht agrariër; boer
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
aide help; online-Help
ModifierRelated TranslationsOther Translations
domestique huishoudelijk; tam

Related Words for "knecht":


Wiktionary Translations for knecht:

knecht
noun
  1. personnel d'intérieur assurant le service et les travaux ménagers.
  2. Celui qui est au service d’une personne ou d’une collectivité.

Cross Translation:
FromToVia
knecht domestique menial — domestic servant

knechten:

knechten verb (knecht, knechtte, knechtten, geknecht)

  1. knechten
    asservir; s'adonner à
    • asservir verb (asservis, asservit, asservissons, asservissez, )

Conjugations for knechten:

o.t.t.
  1. knecht
  2. knecht
  3. knecht
  4. knechten
  5. knechten
  6. knechten
o.v.t.
  1. knechtte
  2. knechtte
  3. knechtte
  4. knechtten
  5. knechtten
  6. knechtten
v.t.t.
  1. heb geknecht
  2. hebt geknecht
  3. heeft geknecht
  4. hebben geknecht
  5. hebben geknecht
  6. hebben geknecht
v.v.t.
  1. had geknecht
  2. had geknecht
  3. had geknecht
  4. hadden geknecht
  5. hadden geknecht
  6. hadden geknecht
o.t.t.t.
  1. zal knechten
  2. zult knechten
  3. zal knechten
  4. zullen knechten
  5. zullen knechten
  6. zullen knechten
o.v.t.t.
  1. zou knechten
  2. zou knechten
  3. zou knechten
  4. zouden knechten
  5. zouden knechten
  6. zouden knechten
en verder
  1. ben geknecht
  2. bent geknecht
  3. is geknecht
  4. zijn geknecht
  5. zijn geknecht
  6. zijn geknecht
diversen
  1. knecht!
  2. knecht!
  3. geknecht
  4. knechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knechten [het ~] nomen

  1. het knechten

Translation Matrix for knechten:

NounRelated TranslationsOther Translations
asservissement knechten afhankelijkheid; knechtschap
VerbRelated TranslationsOther Translations
asservir knechten
s'adonner à knechten verslaven

Related Words for "knechten":


Wiktionary Translations for knechten:

knechten