Summary
Dutch to French: more detail...
- aftellen:
-
Wiktionary:
- aftellen → retrancher
- aftellen → décompte, compte à rebours, décompter
Dutch
Detailed Translations for aftellen from Dutch to French
aftellen:
-
aftellen (aftelling voor lancering; aftelling)
-
aftellen (geld afpassen; passen)
Conjugations for aftellen:
o.t.t.
- tel af
- telt af
- telt af
- tellen af
- tellen af
- tellen af
o.v.t.
- telde af
- telde af
- telde af
- telden af
- telden af
- telden af
v.t.t.
- heb afgeteld
- hebt afgeteld
- heeft afgeteld
- hebben afgeteld
- hebben afgeteld
- hebben afgeteld
v.v.t.
- had afgeteld
- had afgeteld
- had afgeteld
- hadden afgeteld
- hadden afgeteld
- hadden afgeteld
o.t.t.t.
- zal aftellen
- zult aftellen
- zal aftellen
- zullen aftellen
- zullen aftellen
- zullen aftellen
o.v.t.t.
- zou aftellen
- zou aftellen
- zou aftellen
- zouden aftellen
- zouden aftellen
- zouden aftellen
diversen
- tel af!
- telt af!
- afgeteld
- aftellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
compte à rebours | aftellen; aftelling; aftelling voor lancering | |
décompte | aftellen; aftelling; aftelling voor lancering | afrekening; afrekening in het criminele circuit; aftrek; aftrekking; deductie; vermindering |
Verb | Related Translations | Other Translations |
compter de l'argent | aftellen; geld afpassen; passen |
External Machine Translations: