Dutch

Detailed Translations for afgeschermd from Dutch to French

afgeschermd:

afgeschermd adj

  1. afgeschermd

Translation Matrix for afgeschermd:

NounRelated TranslationsOther Translations
protégé beschermeling; favoriet; gunsteling; lieveling; protégé
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abrité afgeschermd luw; windluw
protégé afgeschermd beschermd; beveiligd; luw; met uitsterven bedreigd; windluw

Related Words for "afgeschermd":

  • afgeschermde

afgeschermd form of afschermen:

afschermen verb (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)

  1. afschermen (afdekken; beschermen; afschutten; beschutten)
    protéger; couvrir; sauvegarder; abriter; clôturer; borner; préserver; mettre à l'abri de
    • protéger verb (protège, protèges, protégeons, protégez, )
    • couvrir verb (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • sauvegarder verb (sauvegarde, sauvegardes, sauvegardons, sauvegardez, )
    • abriter verb (abrite, abrites, abritons, abritez, )
    • clôturer verb (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner verb (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • préserver verb (préserve, préserves, préservons, préservez, )
  2. afschermen (afgrendelen)
    verrouiller; fermer au verrou
    • verrouiller verb (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )

Conjugations for afschermen:

o.t.t.
  1. scherm af
  2. schermt af
  3. schermt af
  4. schermen af
  5. schermen af
  6. schermen af
o.v.t.
  1. schermde af
  2. schermde af
  3. schermde af
  4. schermden af
  5. schermden af
  6. schermden af
v.t.t.
  1. heb afgeschermd
  2. hebt afgeschermd
  3. heeft afgeschermd
  4. hebben afgeschermd
  5. hebben afgeschermd
  6. hebben afgeschermd
v.v.t.
  1. had afgeschermd
  2. had afgeschermd
  3. had afgeschermd
  4. hadden afgeschermd
  5. hadden afgeschermd
  6. hadden afgeschermd
o.t.t.t.
  1. zal afschermen
  2. zult afschermen
  3. zal afschermen
  4. zullen afschermen
  5. zullen afschermen
  6. zullen afschermen
o.v.t.t.
  1. zou afschermen
  2. zou afschermen
  3. zou afschermen
  4. zouden afschermen
  5. zouden afschermen
  6. zouden afschermen
diversen
  1. scherm af!
  2. schermt af!
  3. afgeschermd
  4. afschermende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschermen [znw.] nomen

  1. afschermen (beschermen; afdekken)
    le blindage; la protection; la sauvegarde

Translation Matrix for afschermen:

NounRelated TranslationsOther Translations
blindage afdekken; afschermen; beschermen bepantsering; blende; blindering; harnas; pantser
protection afdekken; afschermen; beschermen bescherming; beschutsel; beschutting; beveiliging; geborgenheid; protectie; veiligheid; vrijwaring
sauvegarde afdekken; afschermen; beschermen back-up; back-upbestand; bescherming; beveiliging; dump; protectie; veiligheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
abriter afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten achterhouden; behoeden; behouden; bemantelen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; opvangen; van alarm voorzien; van onderdak voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
borner afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; indijken; inperken; omlijnen; van grenzen voorzien
clôturer afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; naar einde toewerken; omheinen; omlijnen
couvrir afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afdekken; bedekken; begroeien; bekleden; bemantelen; berichten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; blinderen; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; hullen; informeren; inhullen; inpakken; inwikkelen; kaften; maskeren; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omhullen; omspannen; overkappen; overspannen; overtrekken; overwelven; rapporteren; stofferen; tijd in beslag nemen; van bekleding voorzien; vergoeden; verhullen; verpakken; verslag uitbrengen; versluieren
fermer au verrou afgrendelen; afschermen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen
mettre à l'abri de afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; in bescherming nemen
protéger afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; bescherming zoeken; beschutten; beveiligen; in bescherming nemen; protegeren; van alarm voorzien; verdedigen; vrijwaren; waken; waken over
préserver afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; bewaren; conserveren; deponeren; in bescherming nemen; leggen; neerleggen; plaatsen; van alarm voorzien; verdedigen; verduurzamen; vrijwaren; wegleggen
sauvegarder afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; een back-up maken; in bescherming nemen; van alarm voorzien; verdedigen
verrouiller afgrendelen; afschermen afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; naar einde toewerken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stijf worden; stremmen; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; vergrendelen

Wiktionary Translations for afschermen:


Cross Translation:
FromToVia
afschermen protéger shield — to protect, to defend