Dutch

Detailed Translations for afbedelen from Dutch to French

afbedelen:

afbedelen verb (bedel af, bedelt af, bedelde af, bedelden af, afgebedeld)

  1. afbedelen
    mendigoter; piquer; piller; faucher; mendier; rafler; escroquer; choper; extorquer; chiper; subtiliser
    • mendigoter verb (mendigote, mendigotes, mendigotons, mendigotez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • piller verb (pille, pilles, pillons, pillez, )
    • faucher verb (fauche, fauches, fauchons, fauchez, )
    • mendier verb (mendie, mendies, mendions, mendiez, )
    • rafler verb (rafle, rafles, raflons, raflez, )
    • escroquer verb (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • choper verb (chope, chopes, chopons, chopez, )
    • extorquer verb (extorque, extorques, extorquons, extorquez, )
    • chiper verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • subtiliser verb (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )

Conjugations for afbedelen:

o.t.t.
  1. bedel af
  2. bedelt af
  3. bedelt af
  4. bedelen af
  5. bedelen af
  6. bedelen af
o.v.t.
  1. bedelde af
  2. bedelde af
  3. bedelde af
  4. bedelden af
  5. bedelden af
  6. bedelden af
v.t.t.
  1. heb afgebedeld
  2. hebt afgebedeld
  3. heeft afgebedeld
  4. hebben afgebedeld
  5. hebben afgebedeld
  6. hebben afgebedeld
v.v.t.
  1. had afgebedeld
  2. had afgebedeld
  3. had afgebedeld
  4. hadden afgebedeld
  5. hadden afgebedeld
  6. hadden afgebedeld
o.t.t.t.
  1. zal afbedelen
  2. zult afbedelen
  3. zal afbedelen
  4. zullen afbedelen
  5. zullen afbedelen
  6. zullen afbedelen
o.v.t.t.
  1. zou afbedelen
  2. zou afbedelen
  3. zou afbedelen
  4. zouden afbedelen
  5. zouden afbedelen
  6. zouden afbedelen
diversen
  1. bedel af!
  2. bedelt af!
  3. afgebedeld
  4. afbedelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbedelen [znw.] nomen

  1. afbedelen (aftroggelen; afsmeken)
    l'escroquerie; la mendicité; le parasitisme

Translation Matrix for afbedelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
escroquerie afbedelen; afsmeken; aftroggelen aftronen; bedriegerij; bedrog; fraude; gezwendel; knoeierij; leugen; leugenarij; malversatie; misleiding; nep; onechtheid; onregelmatigheden; ontvreemding; onwaarheid; oplichterij; oplichting; troggelarij; valsheid; verdonkeremaning; verduisteren; verduistering; zwendel; zwendelarij
mendicité afbedelen; afsmeken; aftroggelen bedelarij; bedelen; schooien
parasitisme afbedelen; afsmeken; aftroggelen bietsen; inpikken; klaploperij
VerbRelated TranslationsOther Translations
chiper afbedelen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; afsnoepen; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; snoepen; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
choper afbedelen achteroverdrukken; afnemen; benemen; betrappen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; snappen; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
escroquer afbedelen afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; tillen; verneuken; zwendelen
extorquer afbedelen afpersen; chanteren; iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken
faucher afbedelen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; maaien; neervlijen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
mendier afbedelen bedelen; klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren; schooien; schooieren
mendigoter afbedelen
piller afbedelen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegplunderen; leegroven; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; uitplunderen; uitschudden; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
piquer afbedelen aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; raspen; roven; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
rafler afbedelen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
subtiliser afbedelen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; beroven van; bietsen; depriveren; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; smokkelen; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken