Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aanvatten:


Dutch

Detailed Translations for aanvatten from Dutch to French

aanvatten:

aanvatten verb (vat aan, vatte aan, vatten aan, aangevat)

  1. aanvatten (aanpakken)
    saisir
    • saisir verb (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )

Conjugations for aanvatten:

o.t.t.
  1. vat aan
  2. vat aan
  3. vat aan
  4. vatten aan
  5. vatten aan
  6. vatten aan
o.v.t.
  1. vatte aan
  2. vatte aan
  3. vatte aan
  4. vatten aan
  5. vatten aan
  6. vatten aan
v.t.t.
  1. heb aangevat
  2. hebt aangevat
  3. heeft aangevat
  4. hebben aangevat
  5. hebben aangevat
  6. hebben aangevat
v.v.t.
  1. had aangevat
  2. had aangevat
  3. had aangevat
  4. hadden aangevat
  5. hadden aangevat
  6. hadden aangevat
o.t.t.t.
  1. zal aanvatten
  2. zult aanvatten
  3. zal aanvatten
  4. zullen aanvatten
  5. zullen aanvatten
  6. zullen aanvatten
o.v.t.t.
  1. zou aanvatten
  2. zou aanvatten
  3. zou aanvatten
  4. zouden aanvatten
  5. zouden aanvatten
  6. zouden aanvatten
diversen
  1. vat aan!
  2. vat aan!
  3. aangevat
  4. aanvattende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvatten [znw.] nomen

  1. aanvatten (beetpakken; aangrijpen; aanpakken; aanklampen)
    la prise; l'empoigne

Translation Matrix for aanvatten:

NounRelated TranslationsOther Translations
empoigne aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetpakken
prise aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetpakken beetnemen; beetpakken; bekruipen; bemachtiging; besluipen; greep; houvast; inneming; looprek; onderschepping; ondersteuning; oor; oor van een kopje; opname; opvang; overweldiging; steekcontact; stekker; stekkertje; steun; vangst; vastpakken; verovering
VerbRelated TranslationsOther Translations
saisir aanpakken; aanvatten aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; klemmen; kluisteren; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen