Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. vrijgezel:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vrijgezel from Dutch to Spanish

vrijgezel:

vrijgezel adj

  1. vrijgezel (alleenstaand; ongebonden)

vrijgezel [de ~ (m)] nomen

  1. de vrijgezel (alleenstaande)
    el soltero; la soltera
  2. de vrijgezel

Translation Matrix for vrijgezel:

NounRelated TranslationsOther Translations
soltera alleenstaande; vrijgezel wicht
soltero alleenstaande; vrijgezel
OtherRelated TranslationsOther Translations
célibe vrijgezel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
soltero alleenstaand; ongebonden; vrijgezel afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; losstaand; onafhankelijk; ongehuwd; ongetrouwd; op zich; op zichzelf; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand

Related Words for "vrijgezel":

  • vrijgezellen

Wiktionary Translations for vrijgezel:

vrijgezel
noun
  1. een ongehuwde man of vrouw
adjective
  1. een ongehuwde man of vrouw

Cross Translation:
FromToVia
vrijgezel soltero bachelor — unmarried man
vrijgezel soltero; soltera single — one who is not married
vrijgezel soltero célibataire — Personne en âge d’être mariée, mais qui ne l’est pas
vrijgezel soltero garçon — Célibataire