Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. baby:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for baby from Dutch to Spanish

baby:

baby [de ~ (m)] nomen

  1. de baby (kindje)
    el bebé; la nena; el nene
  2. de baby (zuigeling; kind dat aan de borst is; kind)
    el niño de pecho; el bebé; el lactante

Translation Matrix for baby:

NounRelated TranslationsOther Translations
bebé baby; kind; kind dat aan de borst is; kindje; zuigeling babytje; dreumes; hummel; kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; peuter; uk; worm; wurm
lactante baby; kind; kind dat aan de borst is; zuigeling
nena baby; kindje dreumes; grietje; hummel; klein kind; kleintje; peuter; troel; troela; trut; uk; vervelend kreng; wicht; wichtje; worm; wurm
nene baby; kindje beminde; dreumes; duifje; hummel; jochie; klein jongetje; klein kind; kleintje; liefje; liefste; lieve; peuter; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes; uk; worm; wurm
niño de pecho baby; kind; kind dat aan de borst is; zuigeling

Related Words for "baby":

  • baby'tje

Synonyms for "baby":


Related Definitions for "baby":

  1. kind dat jonger is dan een jaar1
    • ze hebben pas een baby gekregen1

Wiktionary Translations for baby:


Cross Translation:
FromToVia
baby bebé; nene; guagua; bebe; niña; niño baby — very young human being
baby bebé; nene bébé — Très jeune enfant, nourrisson, qui n’a pas atteindre l’âge du sevrage.

Related Translations for baby