Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afkijken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afkijken from Dutch to Spanish

afkijken:

afkijken verb (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)

  1. afkijken (spieken)

Conjugations for afkijken:

o.t.t.
  1. kijk af
  2. kijkt af
  3. kijkt af
  4. kijken af
  5. kijken af
  6. kijken af
o.v.t.
  1. keek af
  2. keek af
  3. keek af
  4. keken af
  5. keken af
  6. keken af
v.t.t.
  1. heb afgekeken
  2. hebt afgekeken
  3. heeft afgekeken
  4. hebben afgekeken
  5. hebben afgekeken
  6. hebben afgekeken
v.v.t.
  1. had afgekeken
  2. had afgekeken
  3. had afgekeken
  4. hadden afgekeken
  5. hadden afgekeken
  6. hadden afgekeken
o.t.t.t.
  1. zal afkijken
  2. zult afkijken
  3. zal afkijken
  4. zullen afkijken
  5. zullen afkijken
  6. zullen afkijken
o.v.t.t.
  1. zou afkijken
  2. zou afkijken
  3. zou afkijken
  4. zouden afkijken
  5. zouden afkijken
  6. zouden afkijken
diversen
  1. kijk af!
  2. kijkt af!
  3. afgekeken
  4. afkijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkijken [znw.] nomen

  1. afkijken (spieken; overschrijven; overkalken)
    el usar chuletas; el copiar

Translation Matrix for afkijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
copiar afkijken; overkalken; overschrijven; spieken overtrekken
parar verblijven
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
usar chuletas afkijken; overkalken; overschrijven; spieken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afkijken; spieken aangeven; afbreken; afhaken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
copiar falsificeren; kopie trekken; kopiëren; met pen overtekenen; nabootsen; namaken; natekenen; naäpen; overschrijven; overtrekken; prenten; vervalsen
hacer huelga afkijken; spieken het werk neerleggen als protest; staken; werkonderbreken
parar afkijken; spieken afhaken; afsluiten; afvallen; afwenden; afwentelen; afweren; afzeggen; afzetten; afzien van; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; ermee uitscheiden; eruitstappen; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; staken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; uitscheiden; weghouden; weren; zich ophouden
ponerse en huelga afkijken; spieken het werk neerleggen als protest; staken; werkonderbreken
terminar afkijken; spieken afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien

Related Definitions for "afkijken":

  1. kijken hoe hij het doet, zodat je het kunt nadoen1
    • die truc heb ik van mijn broer afgekeken1

Wiktionary Translations for afkijken:

afkijken
verb
  1. een idee stelen van iemand