Dutch

Detailed Translations for gelijkmaken from Dutch to Spanish

gelijkmaken:

gelijkmaken verb (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)

  1. gelijkmaken (gladmaken; egaliseren; effenen)
  2. gelijkmaken (vlak maken; nivelleren)

Conjugations for gelijkmaken:

o.t.t.
  1. maak gelijk
  2. maakt gelijk
  3. maakt gelijk
  4. maken gelijk
  5. maken gelijk
  6. maken gelijk
o.v.t.
  1. maakte gelijk
  2. maakte gelijk
  3. maakte gelijk
  4. maakten gelijk
  5. maakten gelijk
  6. maakten gelijk
v.t.t.
  1. heb gelijk gemaakt
  2. hebt gelijk gemaakt
  3. heeft gelijk gemaakt
  4. hebben gelijk gemaakt
  5. hebben gelijk gemaakt
  6. hebben gelijk gemaakt
v.v.t.
  1. had gelijk gemaakt
  2. had gelijk gemaakt
  3. had gelijk gemaakt
  4. hadden gelijk gemaakt
  5. hadden gelijk gemaakt
  6. hadden gelijk gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal gelijkmaken
  2. zult gelijkmaken
  3. zal gelijkmaken
  4. zullen gelijkmaken
  5. zullen gelijkmaken
  6. zullen gelijkmaken
o.v.t.t.
  1. zou gelijkmaken
  2. zou gelijkmaken
  3. zou gelijkmaken
  4. zouden gelijkmaken
  5. zouden gelijkmaken
  6. zouden gelijkmaken
en verder
  1. is gelijk gemaakt
  2. zijn gelijk gemaakt
diversen
  1. maak gelijk!
  2. maakt gelijk!
  3. gelijk gemaakt
  4. gelijk makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

gelijkmaken [znw.] nomen

  1. gelijkmaken (nivelleren)
    la asimilación; la nivelación; la igualación

Translation Matrix for gelijkmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
allanar afvlakken; vlak maken
asimilación gelijkmaken; nivelleren assimilatie; assimileren; verwerking
igualación gelijkmaken; nivelleren afstelling; afstemmen; afstemming; equatie; gelijkmaking; gelijkschakeling; gelijkstelling; synchronisatie; vereffening
nivelación gelijkmaken; nivelleren equatie; gelijkmaking; nivellering; vereffening
relucir blinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
alisar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladmaken; gladstrijken; gladwrijven; polijsten; strijken
allanar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afplatten; effenen; platmaken
aplanar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afplatten; effenen; fijndrukken; fonkelen; glimmen; glinsteren; kapot maken; platdrukken; platmaken; pletten; slechten
entretelar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
hacer resplandecer effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
igualar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; vlak maken afstompen; bijschaven; evenaren; fonkelen; gelijk trekken; gelijkkomen; glimmen; glinsteren; perfectioneren; vervlakken
nivelar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; vlak maken afstompen; vervlakken
perfeccionar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken beteren; bijleren; bijschaven; bijwerken; compleet maken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; leven beteren; perfectioneren; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; volledig maken
planchar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladstrijken; oppersen; strijken
pulir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afbedelen; gladmaken; gladwrijven; kapot maken; opblinken; opdirken; opdoffen; oppoetsen; optutten; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; scherp maken; slechten; slijpen; uitdossen; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
refinar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken bijleren; bijschaven; kapot maken; perfectioneren; raffineren; slechten; veredelen; verfijnen
relucir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken blinken; flonkeren; fonkelen; glinsteren; licht schijnen; schitteren; stralen
resplandecer effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken blaken; blinken; flonkeren; fonkelen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen
satinar effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken glaceren; glanzig verven; satineren

Wiktionary Translations for gelijkmaken:

gelijkmaken
verb
  1. egaliseren, vlak maken

Cross Translation:
FromToVia
gelijkmaken allanar even — make even