Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omleiden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omleiden from Dutch to Spanish

omleiden:

omleiden verb (leid om, leidt om, leidde om, leidden om, omgeleid)

  1. omleiden
  2. omleiden

Conjugations for omleiden:

o.t.t.
  1. leid om
  2. leidt om
  3. leidt om
  4. leiden om
  5. leiden om
  6. leiden om
o.v.t.
  1. leidde om
  2. leidde om
  3. leidde om
  4. leidden om
  5. leidden om
  6. leidden om
v.t.t.
  1. heb omgeleid
  2. hebt omgeleid
  3. heeft omgeleid
  4. hebben omgeleid
  5. hebben omgeleid
  6. hebben omgeleid
v.v.t.
  1. had omgeleid
  2. had omgeleid
  3. had omgeleid
  4. hadden omgeleid
  5. hadden omgeleid
  6. hadden omgeleid
o.t.t.t.
  1. zal omleiden
  2. zult omleiden
  3. zal omleiden
  4. zullen omleiden
  5. zullen omleiden
  6. zullen omleiden
o.v.t.t.
  1. zou omleiden
  2. zou omleiden
  3. zou omleiden
  4. zouden omleiden
  5. zouden omleiden
  6. zouden omleiden
en verder
  1. ben omgeleid
  2. bent omgeleid
  3. is omgeleid
  4. zijn omgeleid
  5. zijn omgeleid
  6. zijn omgeleid
diversen
  1. leid om!
  2. leidt om!
  3. omgeleid
  4. omleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omleiden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
desviar omleiden afkeren; aftakken; afwenden; afweren; doorverbinden; omleggen; pareren; vertakken; weren
redirigir omleiden

Wiktionary Translations for omleiden:

omleiden
verb
  1. het uitzetten van een alternatief pad rondom een ontoegankelijk deel van de weg

Cross Translation:
FromToVia
omleiden dirigir; canalizar channel — direct the flow
omleiden desviar detour — transitive: to direct or send on a detour