Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aflossen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aflossen from Dutch to Spanish

aflossen:

aflossen verb (los af, lost af, loste af, losten af, afgelost)

  1. aflossen (inlossen)
  2. aflossen (remplaceren; vervangen; vernieuwen; verwisselen)

Conjugations for aflossen:

o.t.t.
  1. los af
  2. lost af
  3. lost af
  4. lossen af
  5. lossen af
  6. lossen af
o.v.t.
  1. loste af
  2. loste af
  3. loste af
  4. losten af
  5. losten af
  6. losten af
v.t.t.
  1. heb afgelost
  2. hebt afgelost
  3. heeft afgelost
  4. hebben afgelost
  5. hebben afgelost
  6. hebben afgelost
v.v.t.
  1. had afgelost
  2. had afgelost
  3. had afgelost
  4. hadden afgelost
  5. hadden afgelost
  6. hadden afgelost
o.t.t.t.
  1. zal aflossen
  2. zult aflossen
  3. zal aflossen
  4. zullen aflossen
  5. zullen aflossen
  6. zullen aflossen
o.v.t.t.
  1. zou aflossen
  2. zou aflossen
  3. zou aflossen
  4. zouden aflossen
  5. zouden aflossen
  6. zouden aflossen
diversen
  1. los af!
  2. lost af!
  3. afgelost
  4. aflossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aflossen [znw.] nomen

  1. aflossen (afbetalen)
    el desembolsar; el pagar a plazos

Translation Matrix for aflossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
desembolsar afbetalen; aflossen
pagar a plazos afbetalen; aflossen
redimir uitkoop
VerbRelated TranslationsOther Translations
cambiar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen Wisselen; afwisselen; amenderen; converteren; fluctueren; hernieuwen; herstellen; herzien; iets omdraaien; inruilen; inwisselen; kenteren; modificeren; omkeren; omruilen; omwerken; omwisselen; omzetten; omzwaaien; overstappen; renoveren; restaureren; ruilen; variëren; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verruilen; verwisselen; wijzigen; wisselen
cambiar por aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen afwisselen; converteren; herzien; omzetten; veranderen; verwisselen; wijzigen
desembolsar ophoesten; uitbetalen; voor de dag komen met
redimir aflossen; inlossen bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten
reemplazar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen aanschouwen; bekijken; kijken; negeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; remplaceren; staren; talrijker maken; turen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; vervangen; zien
renovar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; hernieuwen; herstellen; herzien; in goede staat brengen; nieuw leven inblazen; opknappen; opnieuw doen; overdoen; renoveren; repareren; restaureren; verbeteren; verbouwen; vernieuwen; vertimmeren; wederopbouwen
reponer aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen terugleggen; terugplaatsen; terugzetten
sustituir aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen remplaceren

Wiktionary Translations for aflossen:

aflossen
verb
  1. de plaats innemen van
  2. geheel of gedeeltelijk voldoen

Cross Translation:
FromToVia
aflossen exculpar acquit — to discharge a claim or debt
aflossen substituir; reemplazar remplacersuccéder à quelqu’un dans une place, dans un emploi.